Niederländisch
Detailübersetzungen für meesleuren (Niederländisch) ins Deutsch
meesleuren:
-
meesleuren (meetronen; meeslepen; meetrekken)
mitschleppen; mitziehen; mitnehmen; mitlocken; schleppen-
mitschleppen Verb (schleppe mit, schleppst mit, schleppt mit, schleppte mit, schlepptet mit, mitgeschleppt)
-
Konjugationen für meesleuren:
o.t.t.
- sleur mee
- sleurt mee
- sleurt mee
- sleuren mee
- sleuren mee
- sleuren mee
o.v.t.
- sleurde mee
- sleurde mee
- sleurde mee
- sleurden mee
- sleurden mee
- sleurden mee
v.t.t.
- heb meegesleurd
- hebt meegesleurd
- heeft meegesleurd
- hebben meegesleurd
- hebben meegesleurd
- hebben meegesleurd
v.v.t.
- had meegesleurd
- had meegesleurd
- had meegesleurd
- hadden meegesleurd
- hadden meegesleurd
- hadden meegesleurd
o.t.t.t.
- zal meesleuren
- zult meesleuren
- zal meesleuren
- zullen meesleuren
- zullen meesleuren
- zullen meesleuren
o.v.t.t.
- zou meesleuren
- zou meesleuren
- zou meesleuren
- zouden meesleuren
- zouden meesleuren
- zouden meesleuren
en verder
- ben meegesleurd
- bent meegesleurd
- is meegesleurd
- zijn meegesleurd
- zijn meegesleurd
- zijn meegesleurd
diversen
- sleur mee!
- sleurt mee!
- meegesleurd
- meesleurend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für meesleuren:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
mitlocken | meeslepen; meesleuren; meetrekken; meetronen | aanlokken; dichtbijlokken; lokken; meelokken; tevoorschijn lokken; verleiden; verlokken; voortlokken; weglokken |
mitnehmen | meeslepen; meesleuren; meetrekken; meetronen | brengen; langs brengen; meebrengen |
mitschleppen | meeslepen; meesleuren; meetrekken; meetronen | |
mitziehen | meeslepen; meesleuren; meetrekken; meetronen | |
schleppen | meeslepen; meesleuren; meetrekken; meetronen | gebukt gaan onder; sjouwen; slepen; sleuren; torsen; versjouwen; zeulen; zich voortslepen |