Übersicht
Niederländisch nach Deutsch: mehr Daten
- machtigen:
-
Wiktionary:
- machtigen → autorisieren
- machtigen → berechtigen, bevollmächtigen, ermächtigen
Niederländisch
Detailübersetzungen für machtigen (Niederländisch) ins Deutsch
machtigen:
-
machtigen
bevollmächtigen; ermächtigen-
bevollmächtigen Verb (bevollmächtige, bevollmächtigst, bevollmächtigt, bevollmächtigte, bevollmächtigtet, bevollmächtigt)
-
Konjugationen für machtigen:
o.t.t.
- machtig
- machtigt
- machtigt
- machtigen
- machtigen
- machtigen
o.v.t.
- machtigde
- machtigde
- machtigde
- machtigden
- machtigden
- machtigden
v.t.t.
- heb gemachtigd
- hebt gemachtigd
- heeft gemachtigd
- hebben gemachtigd
- hebben gemachtigd
- hebben gemachtigd
v.v.t.
- had gemachtigd
- had gemachtigd
- had gemachtigd
- hadden gemachtigd
- hadden gemachtigd
- hadden gemachtigd
o.t.t.t.
- zal machtigen
- zult machtigen
- zal machtigen
- zullen machtigen
- zullen machtigen
- zullen machtigen
o.v.t.t.
- zou machtigen
- zou machtigen
- zou machtigen
- zouden machtigen
- zouden machtigen
- zouden machtigen
en verder
- ben gemachtigd
- bent gemachtigd
- is gemachtigd
- zijn gemachtigd
- zijn gemachtigd
- zijn gemachtigd
diversen
- machtig!
- machtigt!
- gemachtigd
- machtigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für machtigen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
bevollmächtigen | machtigen | volmacht geven; volmachtigen |
ermächtigen | machtigen | afvaardigen; delegeren; deputeren; volmacht geven; volmachtigen |
Wiktionary Übersetzungen für machtigen:
machtigen
Cross Translation:
verb
-
jemanden berechtigen, bevollmächtigen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• machtigen | → berechtigen; bevollmächtigen; ermächtigen | ↔ autoriser — (vieilli) revêtir d’une autorité. |