Übersicht
Niederländisch nach Deutsch: mehr Daten
- lenigen:
-
Wiktionary:
- lenigen → lindern
- lenigen → abstumpfen, stumpf machen, dämpfen
Niederländisch
Detailübersetzungen für lenigen (Niederländisch) ins Deutsch
lenigen:
-
lenigen (tegoed doen; laven; lessen)
-
lenigen (verlichten; verzachten)
Konjugationen für lenigen:
o.t.t.
- lenig
- lenigt
- lenigt
- lenigen
- lenigen
- lenigen
o.v.t.
- lenigde
- lenigde
- lenigde
- lenigden
- lenigden
- lenigden
v.t.t.
- heb gelenigd
- hebt gelenigd
- heeft gelenigd
- hebben gelenigd
- hebben gelenigd
- hebben gelenigd
v.v.t.
- had gelenigd
- had gelenigd
- had gelenigd
- hadden gelenigd
- hadden gelenigd
- hadden gelenigd
o.t.t.t.
- zal lenigen
- zult lenigen
- zal lenigen
- zullen lenigen
- zullen lenigen
- zullen lenigen
o.v.t.t.
- zou lenigen
- zou lenigen
- zou lenigen
- zouden lenigen
- zouden lenigen
- zouden lenigen
en verder
- is gelenigd
diversen
- lenig!
- lenigt!
- gelenigd
- lenigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für lenigen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
ernähren | laven; lenigen; lessen; tegoed doen | azen; borstvoeding geven; de borst geven; dineren; eten geven; financieel steunen; onderhouden; prooizoeken; spijzigen; tafelen; te eten geven; uitgebreid eten; voeden; voederen; voedsel geven; voeren; zogen |
erquicken | laven; lenigen; lessen; tegoed doen | bijkomen; fleurig maken; op adem komen; opfleuren; opkikkeren; opknappen |
laben | laven; lenigen; lessen; tegoed doen | bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen |
lindern | lenigen; verlichten; verzachten | kalmeren; vermurwen; vervriendelijken; verzachten |
mildern | lenigen; verlichten; verzachten | vervriendelijken; verzachten |
Modifier | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
lindern | verzachtend | |
mildern | verzachtend |
Wiktionary Übersetzungen für lenigen:
lenigen
Cross Translation:
verb
-
verzachten, minder maken
- lenigen → lindern
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• lenigen | → abstumpfen; stumpf machen; dämpfen | ↔ adoucir — Rendre doux, tempérer l’âcreté de quelque chose d’aigre, de piquant, de salé. |