Niederländisch
Detailübersetzungen für leeghalen (Niederländisch) ins Deutsch
leeghalen:
-
leeghalen (uithalen; leegmaken; ledigen)
ausnehmen; herausnehmen; ausräumen; leermachen-
herausnehmen Verb (nehme heraus, nimmst heraus, nimmt heraus, nahm heraus, nahmt heraus, herausgenommen)
-
leermachen Verb
-
leeghalen (ledigen; legen; leegmaken)
leeren; entleeren; ausräumen; herausnehmen; ausleeren; ausheben-
herausnehmen Verb (nehme heraus, nimmst heraus, nimmt heraus, nahm heraus, nahmt heraus, herausgenommen)
-
leeghalen (plunderen; uitzuigen; uitknijpen; uitpersen)
Konjugationen für leeghalen:
o.t.t.
- haal leeg
- haalt leeg
- haalt leeg
- halen leeg
- halen leeg
- halen leeg
o.v.t.
- haalde leeg
- haalde leeg
- haalde leeg
- haalden leeg
- haalden leeg
- haalden leeg
v.t.t.
- heb leeggehaald
- hebt leeggehaald
- heeft leeggehaald
- hebben leeggehaald
- hebben leeggehaald
- hebben leeggehaald
v.v.t.
- had leeggehaald
- had leeggehaald
- had leeggehaald
- hadden leeggehaald
- hadden leeggehaald
- hadden leeggehaald
o.t.t.t.
- zal leeghalen
- zult leeghalen
- zal leeghalen
- zullen leeghalen
- zullen leeghalen
- zullen leeghalen
o.v.t.t.
- zou leeghalen
- zou leeghalen
- zou leeghalen
- zouden leeghalen
- zouden leeghalen
- zouden leeghalen
en verder
- is leeggehaald
- zijn leeggehaald
diversen
- haal leeg!
- haalt leeg!
- leeggehaald
- leeghalend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze