Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. kruisen:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für kruisten (Niederländisch) ins Deutsch

kruisen:

kruisen Verb (kruis, kruist, kruiste, kruisten, gekruist)

  1. kruisen (een kruis slaan)
    kreuzen; bekreuzigen
  2. kruisen (tegen de wind in varen; laveren)
    lavieren; gegen den Wind einfahren

Konjugationen für kruisen:

o.t.t.
  1. kruis
  2. kruist
  3. kruist
  4. kruisen
  5. kruisen
  6. kruisen
o.v.t.
  1. kruiste
  2. kruiste
  3. kruiste
  4. kruisten
  5. kruisten
  6. kruisten
v.t.t.
  1. heb gekruist
  2. hebt gekruist
  3. heeft gekruist
  4. hebben gekruist
  5. hebben gekruist
  6. hebben gekruist
v.v.t.
  1. had gekruist
  2. had gekruist
  3. had gekruist
  4. hadden gekruist
  5. hadden gekruist
  6. hadden gekruist
o.t.t.t.
  1. zal kruisen
  2. zult kruisen
  3. zal kruisen
  4. zullen kruisen
  5. zullen kruisen
  6. zullen kruisen
o.v.t.t.
  1. zou kruisen
  2. zou kruisen
  3. zou kruisen
  4. zouden kruisen
  5. zouden kruisen
  6. zouden kruisen
en verder
  1. ben gekruist
  2. bent gekruist
  3. is gekruist
  4. zijn gekruist
  5. zijn gekruist
  6. zijn gekruist
diversen
  1. kruis!
  2. kruist!
  3. gekruist
  4. kruisend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für kruisen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
bekreuzigen een kruis slaan; kruisen
gegen den Wind einfahren kruisen; laveren; tegen de wind in varen
kreuzen een kruis slaan; kruisen
lavieren kruisen; laveren; tegen de wind in varen bevaren; koers zetten naar; koersen naar; navigeren; varen

Verwandte Wörter für "kruisen":


Wiktionary Übersetzungen für kruisen:

kruisen
verb
  1. Biologie: Tiere oder Pflanzen verschiedener Art, Rasse, Gattung oder Sorte zur Paarung bzw. geschlechtlichen Vereinigung bringen

Cross Translation:
FromToVia
kruisen kreuzen cross — travel in a direction or path that will intersect with that another