Niederländisch
Detailübersetzungen für krediet verlenen (Niederländisch) ins Deutsch
krediet verlenen:
krediet verlenen Verb (verleen krediet, verleent krediet, verleende krediet, verleenden krediet, krediet verleend)
-
krediet verlenen
Konjugationen für krediet verlenen:
o.t.t.
- verleen krediet
- verleent krediet
- verleent krediet
- verlenen krediet
- verlenen krediet
- verlenen krediet
o.v.t.
- verleende krediet
- verleende krediet
- verleende krediet
- verleenden krediet
- verleenden krediet
- verleenden krediet
v.t.t.
- heb krediet verleend
- hebt krediet verleend
- heeft krediet verleend
- hebben krediet verleend
- hebben krediet verleend
- hebben krediet verleend
v.v.t.
- had krediet verleend
- had krediet verleend
- had krediet verleend
- hadden krediet verleend
- hadden krediet verleend
- hadden krediet verleend
o.t.t.t.
- zal krediet verlenen
- zult krediet verlenen
- zal krediet verlenen
- zullen krediet verlenen
- zullen krediet verlenen
- zullen krediet verlenen
o.v.t.t.
- zou krediet verlenen
- zou krediet verlenen
- zou krediet verlenen
- zouden krediet verlenen
- zouden krediet verlenen
- zouden krediet verlenen
diversen
- verleen krediet!
- verleent krediet!
- krediet verleend
- krediet verlenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für krediet verlenen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
kreditieren | krediet verlenen | crediteren |