Niederländisch
Detailübersetzungen für knuffen (Niederländisch) ins Deutsch
knuffen:
-
knuffen
Konjugationen für knuffen:
o.t.t.
- knuf
- knuft
- knuft
- knuffen
- knuffen
- knuffen
o.v.t.
- knufte
- knufte
- knufte
- knuften
- knuften
- knuften
v.t.t.
- heb geknufd
- hebt geknufd
- heeft geknufd
- hebben geknufd
- hebben geknufd
- hebben geknufd
v.v.t.
- had geknufd
- had geknufd
- had geknufd
- hadden geknufd
- hadden geknufd
- hadden geknufd
o.t.t.t.
- zal knuffen
- zult knuffen
- zal knuffen
- zullen knuffen
- zullen knuffen
- zullen knuffen
o.v.t.t.
- zou knuffen
- zou knuffen
- zou knuffen
- zouden knuffen
- zouden knuffen
- zouden knuffen
diversen
- knuf!
- knuft!
- geknufd
- knuffend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für knuffen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
knuddeln | knuffen | knuffelen; koesteren; liefkozen; opwekken; opwinden; prikkelen; stimuleren |
Computerübersetzung von Drittern: