Niederländisch
Detailübersetzungen für knipperen (Niederländisch) ins Deutsch
knipperen:
-
knipperen (met oogleden op en neer gaan)
Konjugationen für knipperen:
o.t.t.
- knipper
- knippert
- knippert
- knipperen
- knipperen
- knipperen
o.v.t.
- knipperde
- knipperde
- knipperde
- knipperden
- knipperden
- knipperden
v.t.t.
- heb geknipperd
- hebt geknipperd
- heeft geknipperd
- hebben geknipperd
- hebben geknipperd
- hebben geknipperd
v.v.t.
- had geknipperd
- had geknipperd
- had geknipperd
- hadden geknipperd
- hadden geknipperd
- hadden geknipperd
o.t.t.t.
- zal knipperen
- zult knipperen
- zal knipperen
- zullen knipperen
- zullen knipperen
- zullen knipperen
o.v.t.t.
- zou knipperen
- zou knipperen
- zou knipperen
- zouden knipperen
- zouden knipperen
- zouden knipperen
diversen
- knipper!
- knippert!
- geknipperd
- knipperend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für knipperen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
blinken | knipperen; met oogleden op en neer gaan | blinken; fonkelen; glimmen; glinsteren; schitteren |
flackern | knipperen; met oogleden op en neer gaan | flakkeren; flikkeren; vlammen |
funken | knipperen; met oogleden op en neer gaan | telegraferen; vonken; vonken schieten |
zwinkern | knipperen; met oogleden op en neer gaan | knipogen |
Verwandte Wörter für "knipperen":
knipper:
Übersetzung Matrix für knipper:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
Locher | knipper | perforator |
Mäher | knipper | maaier |