Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. knauwen:
  2. knauw:
  3. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für knauwen (Niederländisch) ins Deutsch

knauwen:

knauwen Verb (knauw, knauwt, knauwde, knauwden, geknauwd)

  1. knauwen (kluiven)
    knabbern; essen; speisen; verzehren; verspeisen; nagen; aufessen
    • knabbern Verb (knabbere, knabberst, knabbert, knabberte, knabbertet, keknabbert)
    • essen Verb (esse, ißt, aß, aßt, gegessen)
    • speisen Verb (speise, speist, speiste, speistet, gespeist)
    • verzehren Verb (verzehre, verzehrst, verzehrt, verzehrte, verzehrtet, verzehrt)
    • verspeisen Verb (verspeise, verspeist, verspeiste, verspeistet, verspeist)
    • nagen Verb (nage, nagst, nagt, nagte, nagtet, genagt)
    • aufessen Verb (esse auf, ißt auf, aß auf, aßt auf, aufgegessen)
  2. knauwen (knagen)
    nagen; knabbern
    • nagen Verb (nage, nagst, nagt, nagte, nagtet, genagt)
    • knabbern Verb (knabbere, knabberst, knabbert, knabberte, knabbertet, keknabbert)
  3. knauwen (pijn doen; zeer doen; pijn bezorgen)
    Schmerz tun; verletzen; beschädigen; düpieren
    • verletzen Verb (verletze, verletzt, verletzte, verletztet, verletzt)
    • beschädigen Verb (beschädige, beschädigst, beschädigt, beschädigte, beschädigtet, beschädigt)
    • düpieren Verb (düpiere, düpierst, düpiert, düpierte, düpiertet, düpiert)

Konjugationen für knauwen:

o.t.t.
  1. knauw
  2. knauwt
  3. knauwt
  4. knauwen
  5. knauwen
  6. knauwen
o.v.t.
  1. knauwde
  2. knauwde
  3. knauwde
  4. knauwden
  5. knauwden
  6. knauwden
v.t.t.
  1. heb geknauwd
  2. hebt geknauwd
  3. heeft geknauwd
  4. hebben geknauwd
  5. hebben geknauwd
  6. hebben geknauwd
v.v.t.
  1. had geknauwd
  2. had geknauwd
  3. had geknauwd
  4. hadden geknauwd
  5. hadden geknauwd
  6. hadden geknauwd
o.t.t.t.
  1. zal knauwen
  2. zult knauwen
  3. zal knauwen
  4. zullen knauwen
  5. zullen knauwen
  6. zullen knauwen
o.v.t.t.
  1. zou knauwen
  2. zou knauwen
  3. zou knauwen
  4. zouden knauwen
  5. zouden knauwen
  6. zouden knauwen
diversen
  1. knauw!
  2. knauwt!
  3. geknauwd
  4. knauwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für knauwen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
Schmerz tun knauwen; pijn bezorgen; pijn doen; zeer doen
aufessen kluiven; knauwen bikken; binnenkrijgen; bunkeren; consumeren; eten; gebruiken; leegeten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; opslokken; opvreten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; verslinden; verzwelgen; vreten; zitten proppen; zwelgen
beschädigen knauwen; pijn bezorgen; pijn doen; zeer doen aantasten; aanvreten; bederven; benadelen; beschadigen; bezoedelen; duperen; eer door het slijk halen; kapotmaken; knakken; moeren; mollen; nadeel toebrengen; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden
düpieren knauwen; pijn bezorgen; pijn doen; zeer doen belasteren; benadelen; bezeren; blesseren; duperen; grieven; krenken; kwaad doen; kwaadspreken; kwetsen; lasteren; nadeel berokkenen; nadeel toebrengen; nadelig zijn; pijn doen; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; smaden; verwonden; zeer doen
essen kluiven; knauwen bikken; bunkeren; consumeren; dineren; eten; gebruiken; leegeten; lunchen; naar binnen werken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; schaften; schransen; schrokken; spijzen; tafelen; tegoed doen; tot zich nemen; uitgebreid eten; verorberen; voeden; voedsel geven; vreten; zitten proppen
knabbern kluiven; knagen; knauwen beknibbelen; knabbelen; knibbelen; knijpen; peuzelen; schrapen
nagen kluiven; knagen; knauwen knabbelen; peuzelen
speisen kluiven; knauwen azen; bikken; bunkeren; consumeren; dineren; eten; eten geven; gebruiken; leegeten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; opvreten; prooizoeken; schransen; schrokken; spijzen; spijzigen; tafelen; te eten geven; tegoed doen; tot zich nemen; uitgebreid eten; verorberen; voeden; voederen; voeren; vreten; zitten proppen
verletzen knauwen; pijn bezorgen; pijn doen; zeer doen aanranden; belasteren; benadelen; bezeren; blesseren; deren; duperen; folteren; inbreuk maken; krenken; kwaadspreken; kwellen; kwetsen; lasteren; martelen; nadeel toebrengen; onteren; ontwijden; overtreden; pijn bezorgen; pijn doen; pijnigen; prikken; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; smaden; steken; steken geven; verkrachten; verwonden; zeer doen
verspeisen kluiven; knauwen bikken; binnenkrijgen; bunkeren; consumeren; eten; leegeten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; opslokken; opvreten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen; zwelgen
verzehren kluiven; knauwen bikken; binnenkrijgen; bunkeren; consumeren; doorleven; doorstaan; eten; gebruiken; leegeten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; opslokken; opvreten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; uitgeven voor een maaltijd; verdragen; verduren; verorberen; verslinden; verteren; vreten; zitten proppen; zwelgen

Verwandte Wörter für "knauwen":


Wiktionary Übersetzungen für knauwen:


Cross Translation:
FromToVia
knauwen beißen mordre — Serrer avec les dents de manière à entamer. (Sens général).

knauw:

knauw [de ~ (m)] Nomen

  1. de knauw
    der Biß; der Knacks

Übersetzung Matrix für knauw:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
Biß knauw hapje; snack; tussendoortje
Knacks knauw knak; knik

Verwandte Wörter für "knauw":