Niederländisch
Detailübersetzungen für instigeren (Niederländisch) ins Deutsch
instigeren:
-
instigeren (aanzetten tot; provoceren)
Konjugationen für instigeren:
o.t.t.
- instigeer
- instigeert
- instigeert
- instigeren
- instigeren
- instigeren
o.v.t.
- instigeerde
- instigeerde
- instigeerde
- instigeerden
- instigeerden
- instigeerden
v.t.t.
- heb geïnstigeerd
- hebt geïnstigeerd
- heeft geïnstigeerd
- hebben geïnstigeerd
- hebben geïnstigeerd
- hebben geïnstigeerd
v.v.t.
- had geïnstigeerd
- had geïnstigeerd
- had geïnstigeerd
- hadden geïnstigeerd
- hadden geïnstigeerd
- hadden geïnstigeerd
o.t.t.t.
- zal instigeren
- zult instigeren
- zal instigeren
- zullen instigeren
- zullen instigeren
- zullen instigeren
o.v.t.t.
- zou instigeren
- zou instigeren
- zou instigeren
- zouden instigeren
- zouden instigeren
- zouden instigeren
en verder
- is geïnstigeerd
diversen
- instigeer!
- instigeert!
- geïnstigeerd
- instigerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für instigeren:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
Anstiften | instigeren; opwekken | aanstoken; ophitsen; opstoken; opstokerij |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
jemanden zu etwas ermuntern | aanzetten tot; instigeren; provoceren | |
provuzieren | aanzetten tot; instigeren; provoceren |