Niederländisch
Detailübersetzungen für inhaleren (Niederländisch) ins Deutsch
inhaleren:
-
inhaleren (over de longen roken)
-
inhaleren (inademen)
Konjugationen für inhaleren:
o.t.t.
- inhaleer
- inhaleert
- inhaleert
- inhaleren
- inhaleren
- inhaleren
o.v.t.
- inhaleerde
- inhaleerde
- inhaleerde
- inhaleerden
- inhaleerden
- inhaleerden
v.t.t.
- heb geïnhaleerd
- hebt geïnhaleerd
- heeft geïnhaleerd
- hebben geïnhaleerd
- hebben geïnhaleerd
- hebben geïnhaleerd
v.v.t.
- had geïnhaleerd
- had geïnhaleerd
- had geïnhaleerd
- hadden geïnhaleerd
- hadden geïnhaleerd
- hadden geïnhaleerd
o.t.t.t.
- zal inhaleren
- zult inhaleren
- zal inhaleren
- zullen inhaleren
- zullen inhaleren
- zullen inhaleren
o.v.t.t.
- zou inhaleren
- zou inhaleren
- zou inhaleren
- zouden inhaleren
- zouden inhaleren
- zouden inhaleren
diversen
- inhaleer!
- inhaleert!
- geïnhaleerd
- inhalerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für inhaleren:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
den Rauch in die Lunge einatmen | inhaleren; over de longen roken | |
einatmen | inademen; inhaleren | ademen; ademhalen; een snuif nemen; inademen; insnuiven; opsnuiven; snuiven |
inhalieren | inademen; inhaleren; over de longen roken | ademen; ademhalen; een snuif nemen; inademen; insnuiven; opsnuiven; snuiven |