Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. incorporeren:


Niederländisch

Detailübersetzungen für incorporeren (Niederländisch) ins Deutsch

incorporeren:

incorporeren Verb (incorporeer, incorporeert, incorporeerde, incorporeerden, geïncorporeerd)

  1. incorporeren (opnemen in groter geheel; inlijven)
    inkorporieren; einverleiben; aufnehmen; absorbieren; schlucken; aufsaugen
    • inkorporieren Verb (inkorporiere, inkorporierst, inkorporiert, inkorporierte, inkorporiertet, inkorporiert)
    • einverleiben Verb (verleibe ein, verleibst ein, verleibt ein, verleibte ein, verleibtet ein, einverleibt)
    • aufnehmen Verb (nehme auf, nimmst auf, nimmt auf, nam auf, namt auf, aufgenommen)
    • absorbieren Verb (absorbiere, absorbierst, absorbiert, absorbierte, absorbiertet, absorbiert)
    • schlucken Verb (schlucke, schluckst, schluckt, schluckte, schlucktet, geschluckt)
    • aufsaugen Verb (sauge auf, saugst auf, saugt auf, saugte auf, saugtet auf, aufgesaugt)

Konjugationen für incorporeren:

o.t.t.
  1. incorporeer
  2. incorporeert
  3. incorporeert
  4. incorporeren
  5. incorporeren
  6. incorporeren
o.v.t.
  1. incorporeerde
  2. incorporeerde
  3. incorporeerde
  4. incorporeerden
  5. incorporeerden
  6. incorporeerden
v.t.t.
  1. heb geïncorporeerd
  2. hebt geïncorporeerd
  3. heeft geïncorporeerd
  4. hebben geïncorporeerd
  5. hebben geïncorporeerd
  6. hebben geïncorporeerd
v.v.t.
  1. had geïncorporeerd
  2. had geïncorporeerd
  3. had geïncorporeerd
  4. hadden geïncorporeerd
  5. hadden geïncorporeerd
  6. hadden geïncorporeerd
o.t.t.t.
  1. zal incorporeren
  2. zult incorporeren
  3. zal incorporeren
  4. zullen incorporeren
  5. zullen incorporeren
  6. zullen incorporeren
o.v.t.t.
  1. zou incorporeren
  2. zou incorporeren
  3. zou incorporeren
  4. zouden incorporeren
  5. zouden incorporeren
  6. zouden incorporeren
en verder
  1. is geïncorporeerd
diversen
  1. incorporeer!
  2. incorporeert!
  3. geïncorporeerd
  4. incorporend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für incorporeren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
absorbieren incorporeren; inlijven; opnemen in groter geheel absorberen; onthouden; opnemen; opslaan; opslorpen; opslurpen
aufnehmen incorporeren; inlijven; opnemen in groter geheel aanvangen; absorberen; beginnen; consumeren; gebruiken; in zich opnemen; opnemen; oppakken; oppikken; oprapen; opslorpen; opslurpen; opsnappen; starten; van plan zijn; van start gaan; verbruiken
aufsaugen incorporeren; inlijven; opnemen in groter geheel absorberen; inzuigen; naar binnen zuigen; opnemen; opslorpen; opslurpen
einverleiben incorporeren; inlijven; opnemen in groter geheel in bezit nemen; toeëigenen
inkorporieren incorporeren; inlijven; opnemen in groter geheel
schlucken incorporeren; inlijven; opnemen in groter geheel aannemen; aanvaarden; accepteren; bikken; binnenkrijgen; bunkeren; cadeau aannemen; consumeren; doorslikken; eten; lurken; naar binnen werken; nuttigen; opeten; opslokken; schransen; schrokken; slikken; slurpen; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen; zuigen; zwelgen