Niederländisch
Detailübersetzungen für homologeren (Niederländisch) ins Deutsch
homologeren:
-
homologeren
-
homologeren (bekrachtigen; goedkeuren; bevestigen; bezegelen)
Konjugationen für homologeren:
o.t.t.
- homologeer
- homologeert
- homologeert
- homologeren
- homologeren
- homologeren
o.v.t.
- homologeerde
- homologeerde
- homologeerde
- homologeerden
- homologeerden
- homologeerden
v.t.t.
- heb gehomologeerd
- hebt gehomologeerd
- heeft gehomologeerd
- hebben gehomologeerd
- hebben gehomologeerd
- hebben gehomologeerd
v.v.t.
- had gehomologeerd
- had gehomologeerd
- had gehomologeerd
- hadden gehomologeerd
- hadden gehomologeerd
- hadden gehomologeerd
o.t.t.t.
- zal homologeren
- zult homologeren
- zal homologeren
- zullen homologeren
- zullen homologeren
- zullen homologeren
o.v.t.t.
- zou homologeren
- zou homologeren
- zou homologeren
- zouden homologeren
- zouden homologeren
- zouden homologeren
en verder
- is gehomologeerd
- zijn gehomologeerd
diversen
- homologeer!
- homologeert!
- gehomologeerd
- homologerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für homologeren:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
Anerkennen | homologeren | waarderen |
Homologieren | homologeren | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
beglaubigen | bekrachtigen; bevestigen; bezegelen; goedkeuren; homologeren | bekrachtigen; bestempelen; bevestigen; certificeren; ergens aan bevestigen; merken; vastmaken; vastzetten; waarmerken |
bekräftigen | bekrachtigen; bevestigen; bezegelen; goedkeuren; homologeren | autoriseren; dulden; duren; fiatteren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; permitteren; sterken; sterker worden; toelaten; toestaan; toestemmen; toestemming verlenen; vergunnen; versterken |
besiegeln | bekrachtigen; bevestigen; bezegelen; goedkeuren; homologeren | bezegelen; van zegel voorzien |