Niederländisch
Detailübersetzungen für heen en weer bewegen (Niederländisch) ins Deutsch
heen en weer bewegen:
heen en weer bewegen Verb (beweeg heen en weer, beweegt heen en weer, bewoog heen en weer, bewogen heen en weer, heen en weer bewogen)
-
heen en weer bewegen (schudden)
stoßen; erschüttern; hin und her bewegen; beben; vibrieren-
erschüttern Verb
-
hin und her bewegen Verb
Konjugationen für heen en weer bewegen:
o.t.t.
- beweeg heen en weer
- beweegt heen en weer
- beweegt heen en weer
- bewegen heen en weer
- bewegen heen en weer
- bewegen heen en weer
o.v.t.
- bewoog heen en weer
- bewoog heen en weer
- bewoog heen en weer
- bewogen heen en weer
- bewogen heen en weer
- bewogen heen en weer
v.t.t.
- heb heen en weer bewogen
- hebt heen en weer bewogen
- heeft heen en weer bewogen
- hebben heen en weer bewogen
- hebben heen en weer bewogen
- hebben heen en weer bewogen
v.v.t.
- had heen en weer bewogen
- had heen en weer bewogen
- had heen en weer bewogen
- hadden heen en weer bewogen
- hadden heen en weer bewogen
- hadden heen en weer bewogen
o.t.t.t.
- zal heen en weer bewegen
- zult heen en weer bewegen
- zal heen en weer bewegen
- zullen heen en weer bewegen
- zullen heen en weer bewegen
- zullen heen en weer bewegen
o.v.t.t.
- zou heen en weer bewegen
- zou heen en weer bewegen
- zou heen en weer bewegen
- zouden heen en weer bewegen
- zouden heen en weer bewegen
- zouden heen en weer bewegen
diversen
- beweeg heen en weer!
- beweegt heen en weer!
- heen en weer bewogen
- heen en weer bewegend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für heen en weer bewegen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
beben | heen en weer bewegen; schudden | beven; bibberen; klappertanden; kleumen; koulijden; rillen; schudden; sidderen; trillen |
erschüttern | heen en weer bewegen; schudden | aanstoot geven; choqueren; laten schrikken; schokken; shockeren |
hin und her bewegen | heen en weer bewegen; schudden | |
stoßen | heen en weer bewegen; schudden | aanduwen; aanrijden; botsen; direct leiden; een por geven; hengsten; keihard trappen; op elkaar knallen; op elkaar stoten; porren; rammen; schoppen; stompen; stoten; stoten op; toesteken; toestoten; trappen; trappen geven; vastlopen |
vibrieren | heen en weer bewegen; schudden | beven; bibberen; rillen; sidderen; trillen; vibreren |
Computerübersetzung von Drittern: