Niederländisch
Detailübersetzungen für gonzen (Niederländisch) ins Deutsch
gonzen:
-
gonzen (zoemen)
Konjugationen für gonzen:
o.t.t.
- gons
- gonst
- gonst
- gonzen
- gonzen
- gonzen
o.v.t.
- gonsde
- gonsde
- gonsde
- gonsden
- gonsden
- gonsden
v.t.t.
- heb gegonsd
- hebt gegonsd
- heeft gegonsd
- hebben gegonsd
- hebben gegonsd
- hebben gegonsd
v.v.t.
- had gegonsd
- had gegonsd
- had gegonsd
- hadden gegonsd
- hadden gegonsd
- hadden gegonsd
o.t.t.t.
- zal gonzen
- zult gonzen
- zal gonzen
- zullen gonzen
- zullen gonzen
- zullen gonzen
o.v.t.t.
- zou gonzen
- zou gonzen
- zou gonzen
- zouden gonzen
- zouden gonzen
- zouden gonzen
diversen
- gons!
- gonst!
- gegonsd
- gonzend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für gonzen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
summen | gonzen; zoemen | brommen; knorren; knorrend geluid maken; neuriën; zachtjes zingen; zoemen |