Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. glooiend:
  2. glooien:


Niederländisch

Detailübersetzungen für glooiend (Niederländisch) ins Deutsch

glooiend:


glooien:

glooien Verb (glooi, glooit, glooide, glooiden, geglooid)

  1. glooien (flauw hellend aflopend; vervallen; aflopen)

Konjugationen für glooien:

o.t.t.
  1. glooi
  2. glooit
  3. glooit
  4. glooien
  5. glooien
  6. glooien
o.v.t.
  1. glooide
  2. glooide
  3. glooide
  4. glooiden
  5. glooiden
  6. glooiden
v.t.t.
  1. heb geglooid
  2. hebt geglooid
  3. heeft geglooid
  4. hebben geglooid
  5. hebben geglooid
  6. hebben geglooid
v.v.t.
  1. had geglooid
  2. had geglooid
  3. had geglooid
  4. hadden geglooid
  5. hadden geglooid
  6. hadden geglooid
o.t.t.t.
  1. zal glooien
  2. zult glooien
  3. zal glooien
  4. zullen glooien
  5. zullen glooien
  6. zullen glooien
o.v.t.t.
  1. zou glooien
  2. zou glooien
  3. zou glooien
  4. zouden glooien
  5. zouden glooien
  6. zouden glooien
en verder
  1. is geglooid
  2. zijn geglooid
diversen
  1. glooi!
  2. glooit!
  3. geglooid
  4. glooiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

glooien [znw.] Nomen

  1. glooien (flauw hellend aflopend)
    Abfallen; Schräg ablaufen

Übersetzung Matrix für glooien:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
Abfallen flauw hellend aflopend; glooien achteruitgaan; afnemen; verminderen in kracht
Schräg ablaufen flauw hellend aflopend; glooien
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
leicht abfallend aflopen; flauw hellend aflopend; glooien; vervallen