Adjective | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
stattlich
|
|
groots; grootschalig; reuze
|
Modifier | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
abgefeimt
|
arglistig; doortrapt; geraffineerd; geslepen; leep; link; listig; slinks; sluw
|
boefachtig; boosaardig; gemeen; gluiperig; schurkachtig; vals
|
anmutig
|
chic; elegant; esthetisch; geraffineerd; smaakvol; stijlvol; verfijnd
|
aanbiddelijk; aanlokkelijk; aantrekkelijk; aanvallig; aardig; alleraardigst; allerliefst; attractief; begeerenswaardig; bekoorlijk; bevallig; charmant; chic; elegant; esthetisch; gracieus; knap; liefelijk; lieflijk; lieftallig; modieuze verfijning; mooi; prettig; schattig; sierlijk; smaakvol; stijlvol; uitlokkend; uitnodigend; verfijnd; verleidelijk; verlokkend; verrukkelijk; verzoekend
|
ausgekocht
|
achterbaks; arglistig; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; link; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
|
adrem; bijdehand; boefachtig; boosaardig; clever; gehaaid; gemeen; geniaal; geslepen; gevat; gewiekst; gluiperig; kien; leep; pienter; raak; schrander; schurkachtig; slim; sluw; snedig; snugger; uitgeslapen; vals; vernuftig
|
berechnend
|
arglistig; doortrapt; geraffineerd; geslepen; leep; link; listig; slinks; sluw
|
berekend; berekenend; gehaaid; gewiekst; steeds op voordeel uit
|
bösartig
|
achterbaks; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
|
boefachtig; boosaardig; bosachtig; donker; dreigend; dubieus; duister; gemeen; giftig; glibberig; gluiperig; huiveringwekkend; ijselijk; ijzingwekkend; kwaadaardig; kwaadwillig; luguber; macaber; malicieus; met slechte intentie; min; obscuur; onguur; onheilspellend; schurkachtig; sinister; slecht; spookachtig; tweetongig; vals; venijnig; verdacht; verraderlijk
|
böse
|
achterbaks; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
|
bitter; boefachtig; boos; boosaardig; dol; donker; dreigend; dubieus; duister; furieus; gebelgd; gekwetst; gemeen; giftig; glibberig; gluiperig; hels; huiveringwekkend; ijselijk; ijzingwekkend; kwaad; kwaadaardig; kwaadwillig; laaiend; luguber; macaber; met slechte intentie; min; misnoegd; nijdig; obscuur; onguur; onheilspellend; razend; schurkachtig; sinister; slecht; spinnijdig; spookachtig; tierend; toornig; vals; venijnig; verdacht; vergramd; verontwaardigd; verstoord; vertoornd; woedend; woest; zeer boos; ziedend
|
doppelzüngig
|
achterbaks; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
|
gemeen; heimelijk; in het geheim; in het geniep; kwaadwillig; met slechte intentie; op steelse wijze; slecht; steels; steelsgewijze; tersluiks; tweetongig; vals
|
durchtrieben
|
achterbaks; arglistig; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; link; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
|
adrem; behorende tot de harde kern; bijdehand; boefachtig; boosaardig; gehaaid; gemeen; geslepen; gevat; gewiekst; gluiperig; leep; raak; schurkachtig; sluw; snedig; vals; van de harde kern
|
elegant
|
chic; elegant; esthetisch; geraffineerd; smaakvol; stijlvol; verfijnd
|
aangekleed; aanzienlijk; adelijk; beroemd; chic; decoratief; doorluchtig; elegant; esthetisch; gedistingeerd; gekleed; gewichtig; gracieus; hooggeplaatst; illuster; modieuze verfijning; plechtig; plechtstatig; sierlijk; smaakvol; statig; stijlvol; verfijnd; verheven; voornaam; zeer plechtig
|
falsch
|
achterbaks; arglistig; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; link; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
|
abuis; banaal; bedriegelijk; ernaast; fout; foutief; gefingeerd; gemeen; grof; kwaadwillig; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; lomp; met slechte intentie; mis; nagemaakt; niet echt; niet hoog; onecht; onedel; ongepast; onjuist; onkies; onvertogen; onwaar; plat; platvloers; schunnig; slecht; ten onrechte; triviaal; tweetongig; vals; valselijk; verkeerd; vunzig
|
fein
|
chic; elegant; esthetisch; geraffineerd; smaakvol; stijlvol; verfijnd
|
aangenaam; aardig; armzalig; behaaglijk; bijzonder aangenaam; breekbaar; broos; chic; cru; decoratief; delicaat; dun; eerlijk; elegant; esthetisch; fijn; fijngebouwd; fijngevoelig; fragiel; frèle; gammel; gracieus; iel; ijl; karig; krakkemikkig; kwetsbaar; leuk; lief; mager; modieuze verfijning; onomwonden; onverbloemd; onverholen; open; openlijk; oprecht; plezant; plezierig; pover; prettig; rank; rechtschapen; rechttoe rechtaan; schamel; schraal; sierlijk; slank; slank en smal; slap; smaakvol; stijlvol; subtiel; sympathiek; teder; teer; tenger; van geringe dichtheid; verfijnd; wankel; zwak
|
gehässig
|
achterbaks; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
|
boos; furieus; gemeen; hatelijk; kwaad; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; met sarcasme; nijdig; onedel; razend; sarcastisch; spinnijdig; stekelig; toornig; vertoornd; vijandig; woest; ziedend
|
gemein
|
achterbaks; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
|
banaal; bedriegelijk; bosachtig; donker; dubieus; duister; gefingeerd; gemeen; gemeenschappelijk; gewoon; gezamenlijk; glibberig; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; luguber; macaber; met zijn allen; min; nagemaakt; normaal; obscuur; onecht; onedel; onguur; onwaar; ploertig; slecht; spookachtig; tezamen; vals; verdacht; vuig
|
gerieben
|
achterbaks; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
|
gehaaid; gevat; gewiekst; snedig; uitgeslapen
|
gerissen
|
achterbaks; arglistig; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; link; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
|
adrem; bij de pinken; bijdehand; boefachtig; boosaardig; clever; gehaaid; gemeen; gescheurd; geslepen; gevat; gewiekst; gluiperig; goochem; kien; leep; pienter; raak; scherpzinnig; schrander; schurkachtig; slim; sluw; snedig; snugger; spitsvondig; uitgekiend; uitgeslapen; vals
|
geschliffen
|
achterbaks; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
|
gelikt; gepoetst; gepolijst; gescherpt; geslepen; gladgemaakt; gladgeslepen; gladjanusachtig; opgepoetst
|
geschmacksvoll
|
chic; elegant; esthetisch; geraffineerd; smaakvol; stijlvol; verfijnd
|
chic; elegant; esthetisch; modieuze verfijning; smaakvol; stijlvol; verfijnd
|
geschmeidig
|
chic; elegant; esthetisch; geraffineerd; smaakvol; stijlvol; verfijnd
|
buigbaar; buigzaam; chic; elegant; esthetisch; flexibel; gracieus; kneedbaar; meegaand; modieuze verfijning; sierlijk; smaakvol; smeerbaar; smeuïg; soepel; stijlvol; verfijnd; vormbaar
|
gewandt
|
achterbaks; arglistig; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; link; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
|
adrem; behendig; bekwaam; bijdehand; briljant; clever; doorkneed; ervaren; gevat; handig; ingenieus; kien; knap; kundig; kunstig; pienter; raak; schrander; slim; snedig; snugger; uitgeslapen; vaardig; vindingrijk
|
gewichst
|
achterbaks; arglistig; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; link; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
|
adrem; bijdehand; clever; gehaaid; geslepen; gevat; gewiekst; kien; leep; pienter; raak; schrander; slim; sluw; snedig; snugger; uitgeslapen
|
glatt
|
achterbaks; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
|
aangenaam; adrem; bijdehand; blinkend; botweg; comfortabel; eenvoudig; gemakkelijk; geriefelijk; gevat; gewoonweg; glad; glibberig; glimmend; glunderend; in een handomdraai; klinkklaar; kneedbaar; licht; lichtwegend; makkelijk; moeiteloos; niet moeilijk; overbeleefd; raak; rechttoe; simpel; snedig; vanzelf; vormbaar; zonder moeite
|
grazil
|
chic; elegant; esthetisch; geraffineerd; smaakvol; stijlvol; verfijnd
|
aanvallig; bevallig; chic; dun; elegant; esthetisch; fijn; fijngebouwd; gracieus; lichtgebouwd; modieuze verfijning; rank; sierlijk; slank; smaakvol; stijlvol; tenger; verfijnd
|
graziös
|
chic; elegant; esthetisch; geraffineerd; smaakvol; stijlvol; verfijnd
|
aanlokkelijk; aantrekkelijk; aanvallig; alleraardigst; allerliefst; attractief; bekoorlijk; bevallig; charmant; chic; elegant; esthetisch; gracieus; knap; modieuze verfijning; mooi; sierlijk; smaakvol; stijlvol; verfijnd
|
heimtückisch
|
achterbaks; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
|
achterbaks; banaal; bedriegelijk; donker; dubieus; duister; gefingeerd; gemeen; geniepig; gevaarlijk; glibberig; gluiperig; grof; heimelijk; in het geheim; in het geniep; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; lomp; luguber; macaber; min; nagemaakt; obscuur; onecht; onedel; onguur; onwaar; op steelse wijze; plat; platvloers; schunnig; slecht; snood; spookachtig; steels; steelsgewijze; stiekem; tersluiks; triviaal; trouweloos; vals; verdacht; verraderlijk; vunzig
|
hinterhältig
|
achterbaks; arglistig; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; link; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
|
achterbaks; banaal; bedriegelijk; boefachtig; boosaardig; donker; dubieus; duister; gefingeerd; gemeen; geniepig; glibberig; gluiperig; grof; in het geniep; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; lomp; luguber; macaber; min; nagemaakt; obscuur; onecht; onedel; onguur; onwaar; plat; platvloers; schunnig; schurkachtig; slecht; snood; spookachtig; stiekem; triviaal; vals; verdacht; vunzig
|
hinterlistig
|
achterbaks; arglistig; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; link; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
|
achterbaks; banaal; bedriegelijk; clever; donker; doortrapt; dreigend; dubieus; duister; gefingeerd; gemeen; geniepig; glibberig; gluiperig; grof
|