Niederländisch
Detailübersetzungen für fatsoeneren (Niederländisch) ins Deutsch
fatsoeneren:
-
fatsoeneren
Konjugationen für fatsoeneren:
o.t.t.
- fatsoeneer
- fatsoeneert
- fatsoeneert
- fatsoeneren
- fatsoeneren
- fatsoeneren
o.v.t.
- fatsoeneerde
- fatsoeneerde
- fatsoeneerde
- fatsoeneerden
- fatsoeneerden
- fatsoeneerden
v.t.t.
- heb gefatsoeneerd
- hebt gefatsoeneerd
- heeft gefatsoeneerd
- hebben gefatsoeneerd
- hebben gefatsoeneerd
- hebben gefatsoeneerd
v.v.t.
- had gefatsoeneerd
- had gefatsoeneerd
- had gefatsoeneerd
- hadden gefatsoeneerd
- hadden gefatsoeneerd
- hadden gefatsoeneerd
o.t.t.t.
- zal fatsoeneren
- zult fatsoeneren
- zal fatsoeneren
- zullen fatsoeneren
- zullen fatsoeneren
- zullen fatsoeneren
o.v.t.t.
- zou fatsoeneren
- zou fatsoeneren
- zou fatsoeneren
- zouden fatsoeneren
- zouden fatsoeneren
- zouden fatsoeneren
en verder
- ben gefatsoeneerd
- bent gefatsoeneerd
- is gefatsoeneerd
- zijn gefatsoeneerd
- zijn gefatsoeneerd
- zijn gefatsoeneerd
diversen
- fatsoeneer!
- fatsoeneert!
- gefatsoeneerd
- fatsoenerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für fatsoeneren:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
gestalten | fatsoeneren | afwerken; boetseren; garneren; gestalte geven; in het leven roepen; kneden; maken; modelleren; muziek componeren; opmaken; opsmukken; scheppen; schotels garneren; versieren; vervaardigen; vorm geven; vorm geven aan; vormen; vormgeven |