Niederländisch
Detailübersetzungen für erbij optellen (Niederländisch) ins Deutsch
erbij optellen:
-
erbij optellen (toevoegen; erbij tellen)
hinzufügen; beifügen; hinzuzählen; mitzählen; mitrechnen-
hinzuzählen Verb (zähle hinzu, zählst hinzu, zählt hinzu, zählte hinzu, zähltet hinzu, hinzugezählt)
Konjugationen für erbij optellen:
o.t.t.
- tel erbij op
- telt erbij op
- telt erbij op
- tellen erbij op
- tellen erbij op
- tellen erbij op
o.v.t.
- telde erbij op
- telde erbij op
- telde erbij op
- telden erbij op
- telden erbij op
- telden erbij op
v.t.t.
- heb erbij opgeteld
- hebt erbij opgeteld
- heeft erbij opgeteld
- hebben erbij opgeteld
- hebben erbij opgeteld
- hebben erbij opgeteld
v.v.t.
- had erbij opgeteld
- had erbij opgeteld
- had erbij opgeteld
- hadden erbij opgeteld
- hadden erbij opgeteld
- hadden erbij opgeteld
o.t.t.t.
- zal erbij optellen
- zult erbij optellen
- zal erbij optellen
- zullen erbij optellen
- zullen erbij optellen
- zullen erbij optellen
o.v.t.t.
- zou erbij optellen
- zou erbij optellen
- zou erbij optellen
- zouden erbij optellen
- zouden erbij optellen
- zouden erbij optellen
en verder
- is erbij opgeteld
- zijn erbij opgeteld
diversen
- tel erbij op!
- telt erbij op!
- erbij opgeteld
- erbij optellend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze