Niederländisch
Detailübersetzungen für doorzetten (Niederländisch) ins Deutsch
doorzetten:
-
doorzetten (volharden; volhouden; standhouden; doorgaan)
-
doorzetten (doordouwen)
durchsetzen; durchhalten; einprägen; hämmern; einschärfen; durchdringen; einschneiden; betreiben; fortsetzen; einimpfen; festhaken; einpfeffern-
einschärfen Verb (schärfe ein, schärfst ein, schärft ein, schärfte ein, schärftet ein, eingeschärft)
-
durchdringen Verb (dringe durch, dringst durch, dringt durch, drang durch, drangt durch, durchdrungen)
-
einpfeffern Verb (pfeffere ein, pfefferst ein, pfeffert ein, pfefferte ein, pfeffertet ein, eingepfeffert)
Konjugationen für doorzetten:
o.t.t.
- zet door
- zet door
- zet door
- zetten door
- zetten door
- zetten door
o.v.t.
- zette door
- zette door
- zette door
- zetten door
- zetten door
- zetten door
v.t.t.
- heb doorgezet
- hebt doorgezet
- heeft doorgezet
- hebben doorgezet
- hebben doorgezet
- hebben doorgezet
v.v.t.
- had doorgezet
- had doorgezet
- had doorgezet
- hadden doorgezet
- hadden doorgezet
- hadden doorgezet
o.t.t.t.
- zal doorzetten
- zult doorzetten
- zal doorzetten
- zullen doorzetten
- zullen doorzetten
- zullen doorzetten
o.v.t.t.
- zou doorzetten
- zou doorzetten
- zou doorzetten
- zouden doorzetten
- zouden doorzetten
- zouden doorzetten
en verder
- is doorgezet
- zijn doorgezet
diversen
- zet door!
- zet door!
- doorgezet
- doorzettend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze