Niederländisch
Detailübersetzungen für doorspelen (Niederländisch) ins Deutsch
doorspelen:
-
doorspelen (doorvertellen; doorgeven; rondvertellen; rondbrieven)
durchsagen; übertragen; austragen; weitererzählen; denunzieren; herumerzählen; ausposaunen-
weitererzählen Verb (erzähle weiter, erzählst weiter, erzählt weiter, erzählte weiter, erzähltet weiter, weitererzählt)
Konjugationen für doorspelen:
o.t.t.
- speel door
- speelt door
- speelt door
- spelen door
- spelen door
- spelen door
o.v.t.
- speelde door
- speelde door
- speelde door
- speelden door
- speelden door
- speelden door
v.t.t.
- heb doorgespeeld
- hebt doorgespeeld
- heeft doorgespeeld
- hebben doorgespeeld
- hebben doorgespeeld
- hebben doorgespeeld
v.v.t.
- had doorgespeeld
- had doorgespeeld
- had doorgespeeld
- hadden doorgespeeld
- hadden doorgespeeld
- hadden doorgespeeld
o.t.t.t.
- zal doorspelen
- zult doorspelen
- zal doorspelen
- zullen doorspelen
- zullen doorspelen
- zullen doorspelen
o.v.t.t.
- zou doorspelen
- zou doorspelen
- zou doorspelen
- zouden doorspelen
- zouden doorspelen
- zouden doorspelen
en verder
- is doorgespeeld
- zijn doorgespeeld
diversen
- speel door!
- speelt door!
- doorgespeeld
- doorspelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze