Niederländisch
Detailübersetzungen für dichtstoppen (Niederländisch) ins Deutsch
dichtstoppen:
-
dichtstoppen (dichtmaken; dichten; stoppen)
Konjugationen für dichtstoppen:
o.t.t.
- stop dicht
- stopt dicht
- stopt dicht
- stoppen dicht
- stoppen dicht
- stoppen dicht
o.v.t.
- stopte dicht
- stopte dicht
- stopte dicht
- stopten dicht
- stopten dicht
- stopten dicht
v.t.t.
- heb dichtgestopt
- hebt dichtgestopt
- heeft dichtgestopt
- hebben dichtgestopt
- hebben dichtgestopt
- hebben dichtgestopt
v.v.t.
- had dichtgestopt
- had dichtgestopt
- had dichtgestopt
- hadden dichtgestopt
- hadden dichtgestopt
- hadden dichtgestopt
o.t.t.t.
- zal dichtstoppen
- zult dichtstoppen
- zal dichtstoppen
- zullen dichtstoppen
- zullen dichtstoppen
- zullen dichtstoppen
o.v.t.t.
- zou dichtstoppen
- zou dichtstoppen
- zou dichtstoppen
- zouden dichtstoppen
- zouden dichtstoppen
- zouden dichtstoppen
en verder
- is dichtgestopt
- zijn dichtgestopt
diversen
- stop dicht!
- stopt dicht!
- dichtgestopt
- dichtstoppend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze