Niederländisch
Detailübersetzungen für dichtrijgen (Niederländisch) ins Deutsch
dichtrijgen:
-
dichtrijgen (rijgen; dichtsnoeren)
Konjugationen für dichtrijgen:
o.t.t.
- rijg dicht
- rijgt dicht
- rijgt dicht
- rijgen dicht
- rijgen dicht
- rijgen dicht
o.v.t.
- reeg dicht
- reeg dicht
- reeg dicht
- regen dicht
- regen dicht
- regen dicht
v.t.t.
- heb dichtgeregen
- hebt dichtgeregen
- heeft dichtgeregen
- hebben dichtgeregen
- hebben dichtgeregen
- hebben dichtgeregen
v.v.t.
- had dichtgeregen
- had dichtgeregen
- had dichtgeregen
- hadden dichtgeregen
- hadden dichtgeregen
- hadden dichtgeregen
o.t.t.t.
- zal dichtrijgen
- zult dichtrijgen
- zal dichtrijgen
- zullen dichtrijgen
- zullen dichtrijgen
- zullen dichtrijgen
o.v.t.t.
- zou dichtrijgen
- zou dichtrijgen
- zou dichtrijgen
- zouden dichtrijgen
- zouden dichtrijgen
- zouden dichtrijgen
en verder
- is dichtgeregen
- zijn dichtgeregen
diversen
- rijg dicht!
- rijgt dicht!
- dichtgeregen
- dichtrijgend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für dichtrijgen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
anreihen | dichtrijgen; dichtsnoeren; rijgen | |
aufreien | dichtrijgen; dichtsnoeren; rijgen | |
schnüren | dichtrijgen; dichtsnoeren; rijgen | aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aaneenbinden; in de val laten lopen; knellen; knopen; overstag gaan; samenbinden; samenknopen; snoeren; strak zitten; strikken; toesnoeren; vastbinden; vastknopen; vastsjorren; verbinden |