Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. debrayeren:


Niederländisch

Detailübersetzungen für debrayeren (Niederländisch) ins Deutsch

debrayeren:

debrayeren Verb (debrayeer, debrayeert, debrayeerde, debrayeerden, gedebrayeerd)

  1. debrayeren (ontkoppelen)
    entkoppeln; abkoppeln; auskuppeln
    • entkoppeln Verb (entkoppele, entkoppelst, entkoppelt, entkoppelte, entkoppeltet, entkoppelt)
    • abkoppeln Verb (koppele ab, koppelst ab, koppelt ab, koppelte ab, koppeltet ab, abgekoppelt)
    • auskuppeln Verb (kuppele aus, kuppelst aus, kuppelt aus, kuppelte aus, kuppeltet aus, ausgekuppelt)

Konjugationen für debrayeren:

o.t.t.
  1. debrayeer
  2. debrayeert
  3. debrayeert
  4. debrayeren
  5. debrayeren
  6. debrayeren
o.v.t.
  1. debrayeerde
  2. debrayeerde
  3. debrayeerde
  4. debrayeerden
  5. debrayeerden
  6. debrayeerden
v.t.t.
  1. heb gedebrayeerd
  2. hebt gedebrayeerd
  3. heeft gedebrayeerd
  4. hebben gedebrayeerd
  5. hebben gedebrayeerd
  6. hebben gedebrayeerd
v.v.t.
  1. had gedebrayeerd
  2. had gedebrayeerd
  3. had gedebrayeerd
  4. hadden gedebrayeerd
  5. hadden gedebrayeerd
  6. hadden gedebrayeerd
o.t.t.t.
  1. zal debrayeren
  2. zult debrayeren
  3. zal debrayeren
  4. zullen debrayeren
  5. zullen debrayeren
  6. zullen debrayeren
o.v.t.t.
  1. zou debrayeren
  2. zou debrayeren
  3. zou debrayeren
  4. zouden debrayeren
  5. zouden debrayeren
  6. zouden debrayeren
en verder
  1. ben gedebrayeerd
  2. bent gedebrayeerd
  3. is gedebrayeerd
  4. zijn gedebrayeerd
  5. zijn gedebrayeerd
  6. zijn gedebrayeerd
diversen
  1. debrayeer!
  2. debrayeert!
  3. gedebrayeerd
  4. debrayerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für debrayeren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
abkoppeln debrayeren; ontkoppelen afhaken; afkoppelen; afvallen; afzeggen; afzien van; detacheren; eruitstappen; loshaken; loskoppelen; loskrijgen; losmaken; lostornen; loswerken; opgeven; ophouden; scheiden; splitsen; stoppen; tornen; uit elkaar halen; uiteengaan; uiteenhalen; uithalen; uitsplitsen; uittrekken
auskuppeln debrayeren; ontkoppelen
entkoppeln debrayeren; ontkoppelen afbreken; afhaken; afkoppelen; afvallen; afzeggen; afzien van; beëindigen; detacheren; eruitstappen; forceren; loskrijgen; losmaken; loswerken; ontbinden; ontkoppelen; opgeven; opheffen; ophouden; scheiden; splitsen; stoppen; stukmaken; uit elkaar halen; uiteenhalen; verbreken; verbrijzelen