Niederländisch
Detailübersetzungen für compleet maken (Niederländisch) ins Deutsch
compleet maken:
compleet maken Verb (maak compleet, maakt compleet, maakte compleet, maakten compleet, compleet gemaakt)
-
compleet maken (completeren; vervolledigen; volledig maken)
komplettieren; vervollständigen; vervollkommnen-
komplettieren Verb (komplettiere, komplettierst, komplettiert, komplettierte, komplettiertet, komplettiert)
-
vervollständigen Verb (vervollständige, vervollständigst, vervollständigt, vervollständigte, vervollständigtet, vervollständigt)
-
vervollkommnen Verb (vervollkomme, vervollkommst, vervollkommt, vervollkam, vervollkamt, vervollkommen)
-
Konjugationen für compleet maken:
o.t.t.
- maak compleet
- maakt compleet
- maakt compleet
- maken compleet
- maken compleet
- maken compleet
o.v.t.
- maakte compleet
- maakte compleet
- maakte compleet
- maakten compleet
- maakten compleet
- maakten compleet
v.t.t.
- heb compleet gemaakt
- hebt compleet gemaakt
- heeft compleet gemaakt
- hebben compleet gemaakt
- hebben compleet gemaakt
- hebben compleet gemaakt
v.v.t.
- had compleet gemaakt
- had compleet gemaakt
- had compleet gemaakt
- hadden compleet gemaakt
- hadden compleet gemaakt
- hadden compleet gemaakt
o.t.t.t.
- zal compleet maken
- zult compleet maken
- zal compleet maken
- zullen compleet maken
- zullen compleet maken
- zullen compleet maken
o.v.t.t.
- zou compleet maken
- zou compleet maken
- zou compleet maken
- zouden compleet maken
- zouden compleet maken
- zouden compleet maken
diversen
- maak compleet!
- maakt compleet!
- compleet gemaakt
- compleet makend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze