Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. capituleren:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für capituleren (Niederländisch) ins Deutsch

capituleren:

capituleren Verb (capituleer, capituleert, capituleerde, capituleerden, gecapituleerd)

  1. capituleren (opgeven; zich overgeven)
    aufgeben; kapitulieren
    • aufgeben Verb (gebe auf, gibst auf, gibt auf, gab auf, gabt auf, aufgegeben)
    • kapitulieren Verb (kapituliere, kapitulierst, kapituliert, kapitulierte, kapituliertet, kapituliert)
  2. capituleren (opgeven; zich overgeven; overgeven; uitleveren)
    ausliefern; kaitulieren; übergeben; aushändigen
    • ausliefern Verb (liefere aus, lieferst aus, liefert aus, lieferte aus, liefertet aus, ausgeliefert)
    • übergeben Verb (übergebe, übergibst, übergibt, übergab, übergabt, übergegeben)
    • aushändigen Verb (händige aus, händigst aus, händigt aus, händigte aus, händigtet aus, ausgehändigt)

Konjugationen für capituleren:

o.t.t.
  1. capituleer
  2. capituleert
  3. capituleert
  4. capituleren
  5. capituleren
  6. capituleren
o.v.t.
  1. capituleerde
  2. capituleerde
  3. capituleerde
  4. capituleerden
  5. capituleerden
  6. capituleerden
v.t.t.
  1. heb gecapituleerd
  2. hebt gecapituleerd
  3. heeft gecapituleerd
  4. hebben gecapituleerd
  5. hebben gecapituleerd
  6. hebben gecapituleerd
v.v.t.
  1. had gecapituleerd
  2. had gecapituleerd
  3. had gecapituleerd
  4. hadden gecapituleerd
  5. hadden gecapituleerd
  6. hadden gecapituleerd
o.t.t.t.
  1. zal capituleren
  2. zult capituleren
  3. zal capituleren
  4. zullen capituleren
  5. zullen capituleren
  6. zullen capituleren
o.v.t.t.
  1. zou capituleren
  2. zou capituleren
  3. zou capituleren
  4. zouden capituleren
  5. zouden capituleren
  6. zouden capituleren
en verder
  1. ben gecapituleerd
  2. bent gecapituleerd
  3. is gecapituleerd
  4. zijn gecapituleerd
  5. zijn gecapituleerd
  6. zijn gecapituleerd
diversen
  1. capituleer!
  2. capituleert!
  3. gecapituleerd
  4. capitulerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für capituleren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
aufgeben capituleren; opgeven; zich overgeven de brui geven aan; grootspreken; hoop opgeven; op de bus doen; opgeven; opofferen; opscheppen; opsnijden; overgeven; posten; prijsgeven; snoeven; strijd opgeven
aushändigen capituleren; opgeven; overgeven; uitleveren; zich overgeven distribueren; ronddelen; uitreiken; verdelen
ausliefern capituleren; opgeven; overgeven; uitleveren; zich overgeven aanleveren; afleveren; bezorgen; brengen; leveren; overhandigen; toeleveren
kaitulieren capituleren; opgeven; overgeven; uitleveren; zich overgeven
kapitulieren capituleren; opgeven; zich overgeven
übergeben capituleren; opgeven; overgeven; uitleveren; zich overgeven afstaan; braken; delegeren; kotsen; overdragen; overgeven; spugen; spuwen; strijd opgeven; uitbraken; vomeren

Wiktionary Übersetzungen für capituleren:

capituleren
verb
  1. het verzet staken, zich overgeven