Niederländisch
Detailübersetzungen für bonkt (Niederländisch) ins Deutsch
bonken:
Konjugationen für bonken:
o.t.t.
- bonk
- bonkt
- bonkt
- bonken
- bonken
- bonken
o.v.t.
- bonkte
- bonkte
- bonkte
- bonkten
- bonkten
- bonkten
v.t.t.
- heb gebonkt
- hebt gebonkt
- heeft gebonkt
- hebben gebonkt
- hebben gebonkt
- hebben gebonkt
v.v.t.
- had gebonkt
- had gebonkt
- had gebonkt
- hadden gebonkt
- hadden gebonkt
- hadden gebonkt
o.t.t.t.
- zal bonken
- zult bonken
- zal bonken
- zullen bonken
- zullen bonken
- zullen bonken
o.v.t.t.
- zou bonken
- zou bonken
- zou bonken
- zouden bonken
- zouden bonken
- zouden bonken
diversen
- bonk!
- bonkt!
- gebonkt
- bonkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze