Übersicht
Niederländisch nach Deutsch: mehr Daten
-
bleek:
- weiß; blaß; bleich; verschossen; schal; verschlissen; farblos; falb; glanzlos; matt; fahl; welk; ausgebleicht; verwaschen; abgespannt; ungefärbt
- blijken:
- bleken:
-
Wiktionary:
- bleek → bleich, blass
- bleek → Bleiche, ausgeblichen, bleich, farblos, blond, hellhäutig, hell, blass, fahl
- blijken → erweisen, herausstellen, hervorgehen, zeigen
- blijken → erscheinen, einleuchten, entstehend, sich herausstellen, sich zeigen
- bleken → bleichen
- bleken → bleichen
Niederländisch
Detailübersetzungen für bleek (Niederländisch) ins Deutsch
bleek:
-
bleek (bleek van gelaatskleur; wit)
-
bleek (flets; verschoten; flauw)
verschossen; schal; verschlissen; farblos; falb; glanzlos; matt; fahl; welk; ausgebleicht-
verschossen Adjektiv
-
schal Adjektiv
-
verschlissen Adjektiv
-
farblos Adjektiv
-
falb Adjektiv
-
glanzlos Adjektiv
-
matt Adjektiv
-
fahl Adjektiv
-
welk Adjektiv
-
ausgebleicht Adjektiv
-
-
bleek (flets; kleurloos)
-
bleek (pips)
bleich; blaß; fahl; welk; abgespannt-
bleich Adjektiv
-
blaß Adjektiv
-
fahl Adjektiv
-
welk Adjektiv
-
abgespannt Adjektiv
-
-
bleek (kleurloos; blank; ongekleurd)
Übersetzung Matrix für bleek:
Verwandte Wörter für "bleek":
Wiktionary Übersetzungen für bleek:
bleek
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• bleek | → Bleiche | ↔ bleach — chemical |
• bleek | → ausgeblichen; bleich; farblos | ↔ bleak — without color |
• bleek | → blond; hellhäutig; hell | ↔ fair — light in color or pale |
• bleek | → hell; blass | ↔ pale — light in color |
• bleek | → blass; bleich; fahl | ↔ pâle — Qui est d’un blanc terne, qui décolorer, parler du visage. |
blijken:
-
blijken (bewaarheid worden; uitkomen)
erfolgen; erscheinen; erweisen; sichherausstellen; hervorgehen; aufkommen; sichzeigen; vorkommen; folgen; sichergeben; auswirken; folgern; zur Folge haben; eintreffen; führen; erstehen; gipfeln; sicherweisen-
erscheinen Verb
-
sichherausstellen Verb
-
hervorgehen Verb (gehe hervor, gehst hervor, geht hervor, ging hervor, gingt hervor, hervorgegangen)
-
sichzeigen Verb
-
sichergeben Verb
-
zur Folge haben Verb (habe zur Folge, hast zur Folge, hat zur Folge, hatte zur Folge, habt zur Folge, zur Folge gehabt)
-
erstehen Verb
-
sicherweisen Verb
Konjugationen für blijken:
o.t.t.
- blijk
- blijkt
- blijkt
- blijken
- blijken
- blijken
o.v.t.
- bleek
- bleek
- bleek
- bleken
- bleken
- bleken
v.t.t.
- ben gebleken
- bent gebleken
- is gebleken
- zijn gebleken
- zijn gebleken
- zijn gebleken
v.v.t.
- was gebleken
- was gebleken
- was gebleken
- waren gebleken
- waren gebleken
- waren gebleken
o.t.t.t.
- zal blijken
- zult blijken
- zal blijken
- zullen blijken
- zullen blijken
- zullen blijken
o.v.t.t.
- zou blijken
- zou blijken
- zou blijken
- zouden blijken
- zouden blijken
- zouden blijken
diversen
- blijk!
- blijkt!
- gebleken
- blijkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für blijken:
Verwandte Wörter für "blijken":
Antonyme für "blijken":
Verwandte Definitionen für "blijken":
Wiktionary Übersetzungen für blijken:
blijken
Cross Translation:
verb
-
uit iets duidelijk (geworden) zijn
- blijken → erweisen; herausstellen; hervorgehen; zeigen
-
blijken uit
- blijken → hervorgehen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• blijken | → erscheinen; einleuchten | ↔ appear — To become visible to the apprehension of the mind |
• blijken | → entstehend | ↔ emerging — becoming prominent; newly formed; emergent; rising |
• blijken | → sich herausstellen; sich zeigen | ↔ prove — to turn out; to manifest |
bleek form of bleken:
-
bleken (opbleken)
Konjugationen für bleken:
o.t.t.
- bleek
- bleekt
- bleekt
- bleken
- bleken
- bleken
o.v.t.
- bleekte
- bleekte
- bleekte
- bleekten
- bleekten
- bleekten
v.t.t.
- heb gebleekt
- hebt gebleekt
- heeft gebleekt
- hebben gebleekt
- hebben gebleekt
- hebben gebleekt
v.v.t.
- had gebleekt
- had gebleekt
- had gebleekt
- hadden gebleekt
- hadden gebleekt
- hadden gebleekt
o.t.t.t.
- zal bleken
- zult bleken
- zal bleken
- zullen bleken
- zullen bleken
- zullen bleken
o.v.t.t.
- zou bleken
- zou bleken
- zou bleken
- zouden bleken
- zouden bleken
- zouden bleken
en verder
- ben gebleekt
- bent gebleekt
- is gebleekt
- zijn gebleekt
- zijn gebleekt
- zijn gebleekt
diversen
- bleek!
- bleekt!
- gebleekt
- blekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für bleken:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
bleichen | bleken; opbleken | bleek worden; tanen; vaal worden; verbleken; verkleuren; verschieten; vervagen; vervalen; wit wegtrekken |
erblassen | bleken; opbleken | bleek worden; tanen; vaal worden; van kleur veranderen; verbleken; verflauwen; verkleuren; verschieten; verslappen; vervagen; vervalen; wit wegtrekken; wit worden |
erbleichen | bleken; opbleken | bleek worden; tanen; vaal worden; van kleur veranderen; verbleken; verflauwen; verkleuren; verschieten; verslappen; vervagen; vervalen; wit wegtrekken; wit worden |
Computerübersetzung von Drittern: