Niederländisch

Detailübersetzungen für bewerkstelligen (Niederländisch) ins Deutsch

bewerkstelligen:

bewerkstelligen Verb (bewerkstellig, bewerkstelligt, bewerkstelligde, bewerkstelligden, bewerkstelligd)

  1. bewerkstelligen (voor elkaar krijgen; klaarspelen; bedingen; fixen; lappen)
    schaffen; vollführen; bewirken; hinkriegen; vollbringen; fertigbringen; durchsetzen
    • schaffen Verb (schaffe, schaffst, schafft, schuff, schufft, geschaffen)
    • vollführen Verb (vollführe, vollführst, vollführt, vollführte, vollführtet, vollführt)
    • bewirken Verb (bewirke, bewirkst, bewirkt, bewirkte, bewirktet, bewirkt)
    • hinkriegen Verb (kriege hin, kriegst hin, kriegt hin, kriegte hin, kriegtet hin, hingekriegt)
    • vollbringen Verb (vollbringe, vollbringst, vollbringt, vollbrachte, vollbrachtet, vollbracht)
    • fertigbringen Verb (bringe fertig, bringst fertig, bringt fertig, brachte fertig, brachtet fertig, fertiggebracht)
    • durchsetzen Verb (durchsetze, durchsetzt, durchsetzte, durchsetztet, durchgesetzt)
  2. bewerkstelligen (verwerkelijken; realiseren; verwezenlijken)
    realisieren; verwirklichen; zustande bringen; vollführen; schaffen; bilden; zurechtbringen
    • realisieren Verb (realisiere, realisierst, realisiert, realisierte, realisiertet, realisiert)
    • verwirklichen Verb (verwirkliche, verwirklichst, verwirklicht, verwirklichte, verwirklichtet, verwirklicht)
    • zustande bringen Verb (bringe zustande, bringst zustande, bringt zustande, brachte zustande, brachtet zustande, zustande gebracht)
    • vollführen Verb (vollführe, vollführst, vollführt, vollführte, vollführtet, vollführt)
    • schaffen Verb (schaffe, schaffst, schafft, schuff, schufft, geschaffen)
    • bilden Verb (bilde, bildest, bildet, bildete, bildetet, gebildet)
    • zurechtbringen Verb (bringe zurecht, bringst zurecht, bringt zurecht, brachte zurecht, brachtet zurecht, zurechtgebracht)

Konjugationen für bewerkstelligen:

o.t.t.
  1. bewerkstellig
  2. bewerkstelligt
  3. bewerkstelligt
  4. bewerkstelligen
  5. bewerkstelligen
  6. bewerkstelligen
o.v.t.
  1. bewerkstelligde
  2. bewerkstelligde
  3. bewerkstelligde
  4. bewerkstelligden
  5. bewerkstelligden
  6. bewerkstelligden
v.t.t.
  1. heb bewerkstelligd
  2. hebt bewerkstelligd
  3. heeft bewerkstelligd
  4. hebben bewerkstelligd
  5. hebben bewerkstelligd
  6. hebben bewerkstelligd
v.v.t.
  1. had bewerkstelligd
  2. had bewerkstelligd
  3. had bewerkstelligd
  4. hadden bewerkstelligd
  5. hadden bewerkstelligd
  6. hadden bewerkstelligd
o.t.t.t.
  1. zal bewerkstelligen
  2. zult bewerkstelligen
  3. zal bewerkstelligen
  4. zullen bewerkstelligen
  5. zullen bewerkstelligen
  6. zullen bewerkstelligen
o.v.t.t.
  1. zou bewerkstelligen
  2. zou bewerkstelligen
  3. zou bewerkstelligen
  4. zouden bewerkstelligen
  5. zouden bewerkstelligen
  6. zouden bewerkstelligen
diversen
  1. bewerkstellig!
  2. bewerkstelligt!
  3. bewerkstelligd
  4. bewerkstelligend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für bewerkstelligen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
bewirken bedingen; bewerkstelligen; fixen; klaarspelen; lappen; voor elkaar krijgen aandoen; berokkenen; veroorzaken; zorg dragen; zorgen
bilden bewerkstelligen; realiseren; verwerkelijken; verwezenlijken afwisselen; bekwamen; coachen; evolueren; harden; herzien; in het leven roepen; kneden; maken; modelleren; muziek componeren; oefenen; ontwikkelen; scheppen; tot ontwikkeling brengen; trainen; veranderen; vervaardigen; verwisselen; vormen; wijzigen
durchsetzen bedingen; bewerkstelligen; fixen; klaarspelen; lappen; voor elkaar krijgen aandringen; aanhouden; doordouwen; doordrijven; doorduwen; doorzetten; op iets aandringen; opdringen; slagen voor
fertigbringen bedingen; bewerkstelligen; fixen; klaarspelen; lappen; voor elkaar krijgen afmaken; afsluiten; beëindigen; completeren; een einde maken aan; eindigen; fabriceren; fiksen; flikken; iemand iets flikken; klaarspelen; lappen; leveren; maken; ophouden; perfectioneren; produceren; rooien; slagen voor; stoppen; vervaardigen; vervolledigen; vervolmaken; volledig maken; voltooien; voor elkaar krijgen; voortbrengen
hinkriegen bedingen; bewerkstelligen; fixen; klaarspelen; lappen; voor elkaar krijgen fiksen; flikken; goedmaken; herstellen; iemand iets flikken; klaarspelen; lappen; leveren; maken; rechtzetten; repareren; tot stand brengen; voor elkaar krijgen
realisieren bewerkstelligen; realiseren; verwerkelijken; verwezenlijken beseffen; doorzien; inzien; onderkennen; realiseren
schaffen bedingen; bewerkstelligen; fixen; klaarspelen; lappen; realiseren; verwerkelijken; verwezenlijken; voor elkaar krijgen aan verwachtingen beantwoorden; aan verwachtingen voldoen; bolwerken; distribueren; doen; exploiteren; fiksen; flikken; functioneren; handelen; in het leven roepen; klaarspelen; lenen; maken; ontlenen; ronddelen; rooien; scheppen; tot stand brengen; uitbuiten; uitreiken; uitrichten; uitvoeren; verdelen; verrichten; verschaffen; verstrekken; voor elkaar krijgen
verwirklichen bewerkstelligen; realiseren; verwerkelijken; verwezenlijken waarmaken
vollbringen bedingen; bewerkstelligen; fixen; klaarspelen; lappen; voor elkaar krijgen aan verwachtingen beantwoorden; aan verwachtingen voldoen; fiksen; klaarspelen; volvoeren; voor elkaar krijgen
vollführen bedingen; bewerkstelligen; fixen; klaarspelen; lappen; realiseren; verwerkelijken; verwezenlijken; voor elkaar krijgen aan verwachtingen beantwoorden; aan verwachtingen voldoen; volvoeren
zurechtbringen bewerkstelligen; realiseren; verwerkelijken; verwezenlijken
zustande bringen bewerkstelligen; realiseren; verwerkelijken; verwezenlijken bolwerken; wrochten

Wiktionary Übersetzungen für bewerkstelligen:


Cross Translation:
FromToVia
bewerkstelligen zustande bringen; bewerkstelligen bring about — To accomplish
bewerkstelligen bewirken effect — to make or bring about; to implement
bewerkstelligen ausführen; bestellen; erfüllen; leisten; ausrichten; verwirklichen; bewerkstelligen; vollbringen; durchführen; zustande bringen; vornehmen réaliser — construire