Niederländisch
Detailübersetzungen für afwimpelen (Niederländisch) ins Deutsch
afwimpelen:
Konjugationen für afwimpelen:
o.t.t.
- wimpel af
- wimpelt af
- wimpelt af
- wimpelen af
- wimpelen af
- wimpelen af
o.v.t.
- wimpelde af
- wimpelde af
- wimpelde af
- wimpelden af
- wimpelden af
- wimpelden af
v.t.t.
- heb afgewimpeld
- hebt afgewimpeld
- heeft afgewimpeld
- hebben afgewimpeld
- hebben afgewimpeld
- hebben afgewimpeld
v.v.t.
- had afgewimpeld
- had afgewimpeld
- had afgewimpeld
- hadden afgewimpeld
- hadden afgewimpeld
- hadden afgewimpeld
o.t.t.t.
- zal afwimpelen
- zult afwimpelen
- zal afwimpelen
- zullen afwimpelen
- zullen afwimpelen
- zullen afwimpelen
o.v.t.t.
- zou afwimpelen
- zou afwimpelen
- zou afwimpelen
- zouden afwimpelen
- zouden afwimpelen
- zouden afwimpelen
diversen
- wimpel af!
- wimpelt af!
- afgewimpeld
- afwimpelende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
afwimpelen