Niederländisch
Detailübersetzungen für afstuiten (Niederländisch) ins Deutsch
afstuiten:
-
afstuiten
zurückprallen; abprallen-
zurückprallen Verb (pralle zurück, prallst zurück, prallt zurück, prallte zurück, pralltet zurück, zurückgeprallt)
-
Konjugationen für afstuiten:
o.t.t.
- stuit af
- stuit af
- stuit af
- stuiten af
- stuiten af
- stuiten af
o.v.t.
- stuitte af
- stuitte af
- stuitte af
- stuitten af
- stuitten af
- stuitten af
v.t.t.
- ben afgestuit
- bent afgestuit
- is afgestuit
- zijn afgestuit
- zijn afgestuit
- zijn afgestuit
v.v.t.
- was afgestuit
- was afgestuit
- was afgestuit
- waren afgestuit
- waren afgestuit
- waren afgestuit
o.t.t.t.
- zal afstuiten
- zult afstuiten
- zal afstuiten
- zullen afstuiten
- zullen afstuiten
- zullen afstuiten
o.v.t.t.
- zou afstuiten
- zou afstuiten
- zou afstuiten
- zouden afstuiten
- zouden afstuiten
- zouden afstuiten
diversen
- stuit af!
- stuit af!
- afgestuit
- afstuitende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
afstuiten (ricocheren; afketsen; terugkaatsen)
Übersetzung Matrix für afstuiten:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
Abprallen | afketsen; afstuiten; ricocheren; terugkaatsen | |
Abrutschen | afketsen; afstuiten; ricocheren; terugkaatsen | inzakken; kelderen; sterk in waarde dalen; terugvallen |
Einsinken | afketsen; afstuiten; ricocheren; terugkaatsen | inzakken; inzinken; kelderen; sterk in waarde dalen; terugvallen; uitzakking; verzakking; wegzinken |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
abprallen | afstuiten | afketsen; ricocheren |
zurückprallen | afstuiten | achteruitdeinzen; achteruitgaan; terugdeinzen; terugschrikken; terugspringen; terugstuiten; terugwijken |