Niederländisch
Detailübersetzungen für afstropen (Niederländisch) ins Deutsch
afstropen:
Konjugationen für afstropen:
o.t.t.
- stroop af
- stroopt af
- stroopt af
- stropen af
- stropen af
- stropen af
o.v.t.
- stroopte af
- stroopte af
- stroopte af
- stroopten af
- stroopten af
- stroopten af
v.t.t.
- heb afgestroopt
- hebt afgestroopt
- heeft afgestroopt
- hebben afgestroopt
- hebben afgestroopt
- hebben afgestroopt
v.v.t.
- had afgestroopt
- had afgestroopt
- had afgestroopt
- hadden afgestroopt
- hadden afgestroopt
- hadden afgestroopt
o.t.t.t.
- zal afstropen
- zult afstropen
- zal afstropen
- zullen afstropen
- zullen afstropen
- zullen afstropen
o.v.t.t.
- zou afstropen
- zou afstropen
- zou afstropen
- zouden afstropen
- zouden afstropen
- zouden afstropen
diversen
- stroop af!
- stroopt af!
- afgestroopt
- afstropende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
afstropen (geheel doorzoeken; afzoeken)
Übersetzung Matrix für afstropen:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
Absuchen | afstropen; afzoeken; geheel doorzoeken | afzoeken; patrouilleren |
Abtasten | afstropen; afzoeken; geheel doorzoeken | aftasten; afvoelen; tasten; voelen |
abdecken | indekken | |
gründliches Durchsuchen | afstropen; afzoeken; geheel doorzoeken | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
abdecken | afhalen; afstropen; stropen; uitbenen; villen | afdekken; afruimen; afschermen; afschutten; bergen; beschermen; beschutten; blinderen; indekken; opruimen; overdekken |
abhäuten | afhalen; afstropen; stropen; uitbenen; villen | ontvellen; stropen |
enthäuten | afhalen; afstropen; stropen; uitbenen; villen | jassen; ontvellen; pellen; schillen; stropen |
schinden | afhalen; afstropen; stropen; uitbenen; villen | koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; stevig aanpakken; streng behandelen; tarten; tergen; treiteren |