Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. afloeren:


Niederländisch

Detailübersetzungen für afloeren (Niederländisch) ins Deutsch

afloeren:

afloeren Verb (loer af, loert af, loerde af, loerden af, afgeloerd)

  1. afloeren
    abgucken
    • abgucken Verb (gucke ab, guckst ab, guckt ab, guckte ab, gucktet ab, abgeguckt)

Konjugationen für afloeren:

o.t.t.
  1. loer af
  2. loert af
  3. loert af
  4. loeren af
  5. loeren af
  6. loeren af
o.v.t.
  1. loerde af
  2. loerde af
  3. loerde af
  4. loerden af
  5. loerden af
  6. loerden af
v.t.t.
  1. heb afgeloerd
  2. hebt afgeloerd
  3. heeft afgeloerd
  4. hebben afgeloerd
  5. hebben afgeloerd
  6. hebben afgeloerd
v.v.t.
  1. had afgeloerd
  2. had afgeloerd
  3. had afgeloerd
  4. hadden afgeloerd
  5. hadden afgeloerd
  6. hadden afgeloerd
o.t.t.t.
  1. zal afloeren
  2. zult afloeren
  3. zal afloeren
  4. zullen afloeren
  5. zullen afloeren
  6. zullen afloeren
o.v.t.t.
  1. zou afloeren
  2. zou afloeren
  3. zou afloeren
  4. zouden afloeren
  5. zouden afloeren
  6. zouden afloeren
diversen
  1. loer af!
  2. loert af!
  3. afgeloerd
  4. afloerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für afloeren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
abgucken afloeren