Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. afdoen:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für afdoen (Niederländisch) ins Deutsch

afdoen:

afdoen Verb (doe af, doet af, deed af, deden af, afgedaan)

  1. afdoen (twist uit de weg ruimen; afhandelen; beslechten)
    abhandeln; abwickeln; schlichten; beilegen
    • abhandeln Verb (handele ab, handelst ab, handelt ab, handelte ab, handeltet ab, abgehandelt)
    • abwickeln Verb (wickele ab, wickelst ab, wickelt ab, wickelte ab, wickeltet ab, abgewickelt)
    • schlichten Verb (schlichte, schlichtest, schlichtet, schlichtete, schlichtetet, geschlichtet)
    • beilegen Verb (lege bei, legst bei, legt bei, legte bei, legtet bei, beigelegt)
  2. afdoen (in orde maken; klaren; regelen)
    klären; in Ordnung bringen

Konjugationen für afdoen:

o.t.t.
  1. doe af
  2. doet af
  3. doet af
  4. doen af
  5. doen af
  6. doen af
o.v.t.
  1. deed af
  2. deed af
  3. deed af
  4. deden af
  5. deden af
  6. deden af
v.t.t.
  1. heb afgedaan
  2. hebt afgedaan
  3. heeft afgedaan
  4. hebben afgedaan
  5. hebben afgedaan
  6. hebben afgedaan
v.v.t.
  1. had afgedaan
  2. had afgedaan
  3. had afgedaan
  4. hadden afgedaan
  5. hadden afgedaan
  6. hadden afgedaan
o.t.t.t.
  1. zal afdoen
  2. zult afdoen
  3. zal afdoen
  4. zullen afdoen
  5. zullen afdoen
  6. zullen afdoen
o.v.t.t.
  1. zou afdoen
  2. zou afdoen
  3. zou afdoen
  4. zouden afdoen
  5. zouden afdoen
  6. zouden afdoen
diversen
  1. doe af!
  2. doet af!
  3. afgedaan
  4. afdoende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für afdoen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
abhandeln afdoen; afhandelen; beslechten; twist uit de weg ruimen afdingen; afpingelen; behandelen; iets afhandelen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren
abwickeln afdoen; afhandelen; beslechten; twist uit de weg ruimen afwinden
beilegen afdoen; afhandelen; beslechten; twist uit de weg ruimen bijbetalen; bijdoen; bijleggen; bijrekenen; bijsluiten; bijtellen; bijvoegen; erbij tellen; erbij voegen; goedmaken; insluiten; kwijten; optellen; ruzie afsluiten; schikken; toevoegen; verzoenen; vrede sluiten
in Ordnung bringen afdoen; in orde maken; klaren; regelen herstellen; in orde brengen; in orde maken
klären afdoen; in orde maken; klaren; regelen accentueren; belichten; in zedelijk opzicht zuiveren; klaren; kuisen; louteren; nader verklaren; ophelderen; opklaren; reinigen; toelichten; uiteenzetten; uitleggen; verduidelijken; verhelderen; verklaren; wolken verdwijnen
schlichten afdoen; afhandelen; beslechten; twist uit de weg ruimen bedaren; bemiddelen; bijleggen; effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken; gladwrijven; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; kalmeren; meebetalen; schikken; sussen; tot kalmte manen; tussenbeide komen; tussenkomen; verzoenen; vrede sluiten

Wiktionary Übersetzungen für afdoen:


Cross Translation:
FromToVia
afdoen herausheben; beseitigen; bergen enlever — Déplacer vers le haut.