Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
Gerissenheit
|
adremheid; bijdehandheid; gevatheid; snedigheid
|
arglist; arglistigheid; doortraptheid; geraffineerdheid; geslepenheid; gewiekstheid; gladheid; leepheid; list; listigheid; puntig zijn; puntigheid; raffinement; scherpheid; scherpte; scherpzinnigheid; schranderheid; slimheid; slimmigheid; sluwe streek; sluwheid; snoodheid; spitsheid; spitsvondigheid
|
Gewandtheit
|
adremheid; bijdehandheid; gevatheid; snedigheid
|
geslepenheid; gewiekstheid; gezwindheid; handigheid; kneep; kunst; kwiekheid; list; puntig zijn; puntigheid; rapheid; rapiditeit; scherpheid; scherpte; scherpzinnigheid; schielijkheid; schranderheid; slimheid; sluwe streek; snelheid; spitsheid; spitsvondigheid; tempo; toer; truc; vaart; vlotheid; vlugheid
|
Gewieftheit
|
adremheid; bijdehandheid; gevatheid; snedigheid
|
geslepenheid; gewiekstheid; list; puntig zijn; puntigheid; scherpheid; scherpte; scherpzinnigheid; schranderheid; slimheid; slimmigheid; sluwe streek; spitsheid; spitsvondigheid
|
Klugheit
|
adremheid; bijdehandheid; gevatheid; snedigheid
|
beleid; bij de pinken zijn; brein; goochemheid; hersens; intelligentie; knapheid; pienterheid; scherpheid; scherpte; scherpzinnigheid; schoonheid; schranderheid; slimheid; spitsheid; spitsvondigheid; uitgeslapenheid; verstand
|
Pfiffigkeit
|
adremheid; bijdehandheid; gevatheid; snedigheid
|
doortraptheid; gewiekstheid; gladheid; intelligentie; list; listigheid; pienterheid; schranderheid; slimheid; slimmigheid; sluwe streek; sluwheid; snoodheid; spitsvondigheid
|
Schlagfertigkeit
|
adremheid; bijdehandheid; gevatheid; snedigheid
|
bij de pinken zijn; goochemheid; puntig zijn; puntigheid; scherpheid; scherpte; scherpzinnigheid; schranderheid; slagvaardigheid; spitsheid; spitsvondigheid; toepasbaarheid; toepasselijkheid; treffendheid; uitgeslapenheid
|
Schlauheit
|
adremheid; bijdehandheid; gevatheid; snedigheid
|
arglist; arglistigheid; bij de pinken zijn; doortraptheid; geraffineerdheid; geslepenheid; gewiekstheid; gladheid; goochemheid; leepheid; linkheid; list; listigheid; raffinement; scherpheid; scherpte; scherpzinnigheid; schranderheid; slimheid; sluwe streek; sluwheid; snoodheid; spitsheid; spitsvondigheid; uitgeslapenheid
|
Schneidigkeit
|
adremheid; bijdehandheid; gevatheid; snedigheid
|
aandrift; bitsheid; daadkracht; dapperheid; durf; energie; esprit; fermheid; fut; gewaagdheid; in vorm zijn; kattigheid; koenheid; kordaatheid; kracht; kranigheid; lef; moed; momentum; onversaagdheid; puf; puntig zijn; puntigheid; scherpheid; scherpte; scherpzinnigheid; schranderheid; spitsheid; spitsvondigheid; vinnigheid; werklust
|
Spitzfindigkeit
|
adremheid; bijdehandheid; gevatheid; snedigheid
|
geraffineerdheid; leepheid; list; raffinement; scherpheid; scherpte; scherpzinnigheid; schranderheid; slimheid; sluwe streek; spitsheid; spitsvondigheid
|
Witzigkeit
|
adremheid; bijdehandheid; gevatheid; snedigheid
|
grappigheid; kluchtigheid; koddigheid; list; slimheid; sluwe streek; snaaksheid; vermakelijkheid
|