Niederländisch

Detailübersetzungen für aantikken (Niederländisch) ins Deutsch

aantikken:

aantikken Verb (tik aan, tikt aan, tikte aan, tikten aan, aangetikt)

  1. aantikken (kloppen; tikken; aankloppen)
    klopfen; ticken; pochen; auf der Schreibmaschine schreiben; berühren; anstoßen; abklopfen; tippen; aufgehen; aufstampfen
    • klopfen Verb (klopfe, klopfst, klopft, klopfte, klopftet, geklopft)
    • ticken Verb (ticke, tickst, tickt, tickte, ticktet, getickt)
    • pochen Verb (poche, pochst, pocht, pochte, pochtet, gepocht)
    • auf der Schreibmaschine schreiben Verb (schreibe auf der Schreibmaschine, schrieb, schriebt, auf der Schreibmaschine geschrieben)
    • berühren Verb (berühre, berührst, berührt, berührte, berührtet, berührt)
    • anstoßen Verb (stoße an, stößt an, stieß an, stießt an, angestoßen)
    • abklopfen Verb (klopfe ab, klopfst ab, klopft ab, klopfte ab, klopftet ab, abgeklopft)
    • tippen Verb (tippe, tippst, tippt, tippte, tipptet, getippt)
    • aufgehen Verb (gehe auf, gehst auf, geht auf, ging auf, ginget auf, aufgegangen)
    • aufstampfen Verb (stampfe auf, stampfst auf, stampft auf, stampfte auf, stampftet auf, aufgestampft)

Konjugationen für aantikken:

o.t.t.
  1. tik aan
  2. tikt aan
  3. tikt aan
  4. tikken aan
  5. tikken aan
  6. tikken aan
o.v.t.
  1. tikte aan
  2. tikte aan
  3. tikte aan
  4. tikten aan
  5. tikten aan
  6. tikten aan
v.t.t.
  1. heb aangetikt
  2. hebt aangetikt
  3. heeft aangetikt
  4. hebben aangetikt
  5. hebben aangetikt
  6. hebben aangetikt
v.v.t.
  1. had aangetikt
  2. had aangetikt
  3. had aangetikt
  4. hadden aangetikt
  5. hadden aangetikt
  6. hadden aangetikt
o.t.t.t.
  1. zal aantikken
  2. zult aantikken
  3. zal aantikken
  4. zullen aantikken
  5. zullen aantikken
  6. zullen aantikken
o.v.t.t.
  1. zou aantikken
  2. zou aantikken
  3. zou aantikken
  4. zouden aantikken
  5. zouden aantikken
  6. zouden aantikken
diversen
  1. tik aan!
  2. tikt aan!
  3. aangetikt
  4. aantikkende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aantikken [znw.] Nomen

  1. aantikken
    Anschlagen; Anklopfen

Übersetzung Matrix für aantikken:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
Anklopfen aantikken aankloppen; bekloppen
Anschlagen aantikken aanleggen; succes
abklopfen betikken
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
abklopfen aankloppen; aantikken; kloppen; tikken afkloppen; bekloppen; tegen kloppen
anstoßen aankloppen; aantikken; kloppen; tikken aanstoten; aftrappen; een por geven; porren; proosten; stoten
auf der Schreibmaschine schreiben aankloppen; aantikken; kloppen; tikken machineschrijven; tikken; typen
aufgehen aankloppen; aantikken; kloppen; tikken doorbreken; gaan staan; juist zijn; kloppen; losgaan; omhoog schieten; omhoogrijzen; opengaan; opkomen bij; oprijzen; opschieten; opstaan; overeenstemmen; rijzen; uit de grond schieten
aufstampfen aankloppen; aantikken; kloppen; tikken stampen; stampvoeten
berühren aankloppen; aantikken; kloppen; tikken aangaan; aanraken; aanroeren; aanstippen; aantippen; beroeren; betreffen; even aanraken; ontroeren; raken; tippen; treffen; voelen
klopfen aankloppen; aantikken; kloppen; tikken popelen
pochen aankloppen; aantikken; kloppen; tikken
ticken aankloppen; aantikken; kloppen; tikken
tippen aankloppen; aantikken; kloppen; tikken aanroeren; aanstippen; even aanraken; machineschrijven; tikken; tikken op; typen