Übersicht
Niederländisch nach Deutsch: mehr Daten
- aansporen:
-
Wiktionary:
- aansporen → anspornen, anregen
- aansporen → anstiften, aufhetzen, ermutigen, anhalten, ermahnen, anspornen, stimulieren, verwarnen, verweisen, rügen, engagieren, schelten, vorwerfen, Vorwürfe machen, brausen, sausen, zischen, bevorstehen, dräuhen, drohen, bedrohen, antreiben, herausfordern, nehmen, wegnehmen, einnehmen, wiedererwerben, wiedererlangen, anregen, reizen, anreizen
Niederländisch
Detailübersetzungen für aansporen (Niederländisch) ins Deutsch
aansporen:
-
aansporen (aanjagen; opjutten; porren)
-
aansporen (aandrijven; opwekken; stimuleren; prikkelen; opkrikken)
-
aansporen (aanzetten)
-
aansporen (stimuleren; aanzetten; animeren)
Konjugationen für aansporen:
o.t.t.
- spoor aan
- spoort aan
- spoort aan
- sporen aan
- sporen aan
- sporen aan
o.v.t.
- spoorde aan
- spoorde aan
- spoorde aan
- spoorden aan
- spoorden aan
- spoorden aan
v.t.t.
- heb aangespoord
- hebt aangespoord
- heeft aangespoord
- hebben aangespoord
- hebben aangespoord
- hebben aangespoord
v.v.t.
- had aangespoord
- had aangespoord
- had aangespoord
- hadden aangespoord
- hadden aangespoord
- hadden aangespoord
o.t.t.t.
- zal aansporen
- zult aansporen
- zal aansporen
- zullen aansporen
- zullen aansporen
- zullen aansporen
o.v.t.t.
- zou aansporen
- zou aansporen
- zou aansporen
- zouden aansporen
- zouden aansporen
- zouden aansporen
en verder
- ben aangespoord
- bent aangespoord
- is aangespoord
- zijn aangespoord
- zijn aangespoord
- zijn aangespoord
diversen
- spoor aan!
- spoort aan!
- aangespoord
- aansporende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
aansporen (aanzetten; stimuleren; prikkel; aanmoedigen)
-
aansporen (aansporing; steun; aanmoediging; opwekking; stimulans)
Übersetzung Matrix für aansporen:
Wiktionary Übersetzungen für aansporen:
aansporen
Cross Translation:
Cross Translation: