Niederländisch
Detailübersetzungen für aanslingeren (Niederländisch) ins Deutsch
aanslingeren:
-
aanslingeren (aanzwengelen)
Konjugationen für aanslingeren:
o.t.t.
- slinger aan
- slingert aan
- slingert aan
- slingeren aan
- slingeren aan
- slingeren aan
o.v.t.
- slingerde aan
- slingerde aan
- slingerde aan
- slingerden aan
- slingerden aan
- slingerden aan
v.t.t.
- heb aangeslingerd
- hebt aangeslingerd
- heeft aangeslingerd
- hebben aangeslingerd
- hebben aangeslingerd
- hebben aangeslingerd
v.v.t.
- had aangeslingerd
- had aangeslingerd
- had aangeslingerd
- hadden aangeslingerd
- hadden aangeslingerd
- hadden aangeslingerd
o.t.t.t.
- zal aanslingeren
- zult aanslingeren
- zal aanslingeren
- zullen aanslingeren
- zullen aanslingeren
- zullen aanslingeren
o.v.t.t.
- zou aanslingeren
- zou aanslingeren
- zou aanslingeren
- zouden aanslingeren
- zouden aanslingeren
- zouden aanslingeren
diversen
- slinger aan!
- slingert aan!
- aangeslingerd
- aanslingerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
aanslingeren (aanzwengelen)
Übersetzung Matrix für aanslingeren:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
Ankurbeln | aanslingeren; aanzwengelen | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
ankurbeln | aanslingeren; aanzwengelen | aandrijven; aansporen; opkrikken; opwekken; prikkelen; stimuleren |