Niederländisch
Detailübersetzungen für aan stukken springen (Niederländisch) ins Deutsch
aan stukken springen:
aan stukken springen Verb (spring aan stukken, springt aan stukken, sprong aan stukken, aan stukken gesprongen)
-
aan stukken springen
Konjugationen für aan stukken springen:
o.t.t.
- spring aan stukken
- springt aan stukken
- springt aan stukken
- springen aan stukken
- springen aan stukken
- springen aan stukken
o.v.t.
- sprong aan stukken
- sprong aan stukken
- sprong aan stukken
- sprong aan stukken
- sprong aan stukken
- sprong aan stukken
v.t.t.
- ben aan stukken gesprongen
- bent aan stukken gesprongen
- is aan stukken gesprongen
- zijn aan stukken gesprongen
- zijn aan stukken gesprongen
- zijn aan stukken gesprongen
v.v.t.
- was aan stukken gesprongen
- was aan stukken gesprongen
- was aan stukken gesprongen
- waren aan stukken gesprongen
- waren aan stukken gesprongen
- waren aan stukken gesprongen
o.t.t.t.
- zal aan stukken springen
- zult aan stukken springen
- zal aan stukken springen
- zullen aan stukken springen
- zullen aan stukken springen
- zullen aan stukken springen
o.v.t.t.
- zou aan stukken springen
- zou aan stukken springen
- zou aan stukken springen
- zouden aan stukken springen
- zouden aan stukken springen
- zouden aan stukken springen
diversen
- spring aan stukken!
- springt aan stukken!
- aan stukken gesprongen
- aan stukken springende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze