Niederländisch
Detailübersetzungen für fluim (Niederländisch) ins Deutsch
fluim:
Übersetzung Matrix für fluim:
| Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
| Geröchel | fluim; kwat; rochel | gehijg; gereutel; gerochel |
| Qualster | fluim; kwat; rochel | |
| Schleim | fluim; kwat; rochel | kwijl; slijm; slijmachtig speeksel; speeksel; spog; spuug |
Verwandte Wörter für "fluim":
fluim form of fluimen:
-
fluimen (slijm opgeven)
Konjugationen für fluimen:
o.t.t.
- fluim
- fluimt
- fluimt
- fluimen
- fluimen
- fluimen
o.v.t.
- fluimde
- fluimde
- fluimde
- fluimden
- fluimden
- fluimden
v.t.t.
- heb gefluimd
- hebt gefluimd
- heeft gefluimd
- hebben gefluimd
- hebben gefluimd
- hebben gefluimd
v.v.t.
- had gefluimd
- had gefluimd
- had gefluimd
- hadden gefluimd
- hadden gefluimd
- hadden gefluimd
o.t.t.t.
- zal fluimen
- zult fluimen
- zal fluimen
- zullen fluimen
- zullen fluimen
- zullen fluimen
o.v.t.t.
- zou fluimen
- zou fluimen
- zou fluimen
- zouden fluimen
- zouden fluimen
- zouden fluimen
diversen
- fluim!
- fluimt!
- gefluimd
- fluimend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für fluimen:
| Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
| Qualstern | fluimen; kwatten; rochels | |
| Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
| Schleim aufgeben | fluimen; slijm opgeven |