Niederländisch
Detailübersetzungen für treuren (Niederländisch) ins Deutsch
treuren:
-
treuren (verdriet hebben; bedroefd zijn)
Konjugationen für treuren:
o.t.t.
- treur
- treurt
- treurt
- treuren
- treuren
- treuren
o.v.t.
- treurde
- treurde
- treurde
- treurden
- treurden
- treurden
v.t.t.
- heb getreurd
- hebt getreurd
- heeft getreurd
- hebben getreurd
- hebben getreurd
- hebben getreurd
v.v.t.
- had getreurd
- had getreurd
- had getreurd
- hadden getreurd
- hadden getreurd
- hadden getreurd
o.t.t.t.
- zal treuren
- zult treuren
- zal treuren
- zullen treuren
- zullen treuren
- zullen treuren
o.v.t.t.
- zou treuren
- zou treuren
- zou treuren
- zouden treuren
- zouden treuren
- zouden treuren
en verder
- ben getreurd
- bent getreurd
- is getreurd
- zijn getreurd
- zijn getreurd
- zijn getreurd
diversen
- treur!
- treurt!
- getreurd
- treurend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für treuren:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
betrübt sein | bedroefd zijn; treuren; verdriet hebben | |
trauern | bedroefd zijn; treuren; verdriet hebben | bewenen; in de rouw zijn; rouw dragen; rouwen; rouwklagen |
Deutsch