Niederländisch
Detailübersetzungen für herleven (Niederländisch) ins Deutsch
herleven:
-
herleven (weer oprijzen; herrijzen)
-
herleven (weer krachtig worden; opleven)
aufleben; wiederaufleben-
wiederaufleben Verb (lebte wieder auf, lebtst wieder auf, lebtt wieder auf, lebtte wieder auf, lebttet wieder auf, wiederaufgelebt)
Konjugationen für herleven:
o.t.t.
- herleef
- herleeft
- herleeft
- herleven
- herleven
- herleven
o.v.t.
- herleefde
- herleefde
- herleefde
- herleefden
- herleefden
- herleefden
v.t.t.
- heb herleefd
- hebt herleefd
- heeft herleefd
- hebben herleefd
- hebben herleefd
- hebben herleefd
v.v.t.
- had herleefd
- had herleefd
- had herleefd
- hadden herleefd
- hadden herleefd
- hadden herleefd
o.t.t.t.
- zal herleven
- zult herleven
- zal herleven
- zullen herleven
- zullen herleven
- zullen herleven
o.v.t.t.
- zou herleven
- zou herleven
- zou herleven
- zouden herleven
- zouden herleven
- zouden herleven
diversen
- herleef!
- herleeft!
- herleefd
- herlevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für herleven:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
aufleben | herleven; opleven; weer krachtig worden | |
wieder auferstehen | herleven; herrijzen; weer oprijzen | |
wiederaufleben | herleven; opleven; weer krachtig worden | |
wiedererstehen | herleven; herrijzen; weer oprijzen | wederopstaan; weer opstaan |