Niederländisch
Detailübersetzungen für nep (Niederländisch) ins Deutsch
nep:
-
de nep (namaak; imitatie; nabootsing)
-
de nep (zwendelarij; bedrog; oplichterij; knoeierij)
die Betrügerei; der Betrug; die Schwindelei; die Pfuscherei; der Nepp; die Schiebung; der Schwindel; die Fälschung; die Bauernfängerei; Pfuschwerk
Übersetzung Matrix für nep:
Verwandte Wörter für "nep":
neppen:
-
neppen
betrügen; bemogeln; prellen; beschwindeln; übervorteilen; beschummeln; neppen; begaunern-
beschwindeln Verb (beschwindele, beschwindelst, beschwindelt, beschwindelte, beschwindeltet, beschwindelt)
-
übervorteilen Verb (übervorteile, übervorteilst, übervorteilt, übervorteilte, übervorteiltet, übervorteilt)
Konjugationen für neppen:
o.t.t.
- nep
- nept
- nept
- neppen
- neppen
- neppen
o.v.t.
- nepte
- nepte
- nepte
- nepten
- nepten
- nepten
v.t.t.
- heb genept
- hebt genept
- heeft genept
- hebben genept
- hebben genept
- hebben genept
v.v.t.
- had genept
- had genept
- had genept
- hadden genept
- hadden genept
- hadden genept
o.t.t.t.
- zal neppen
- zult neppen
- zal neppen
- zullen neppen
- zullen neppen
- zullen neppen
o.v.t.t.
- zou neppen
- zou neppen
- zou neppen
- zouden neppen
- zouden neppen
- zouden neppen
en verder
- ben genept
- bent genept
- is genept
- zijn genept
- zijn genept
- zijn genept
diversen
- nep!
- nept!
- genept
- neppend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für neppen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
begaunern | neppen | bedonderen; bezwendelen; verneuken |
bemogeln | neppen | afzetten; bedonderen; bedotten; bezwendelen; tillen; verneuken |
beschummeln | neppen | bedonderen; bezwendelen; verneuken |
beschwindeln | neppen | afzetten; bedonderen; bedotten; bedriegen; beduvelen; belazeren; besodemieteren; bezwendelen; misleiden; oplichten; tillen; verneuken; voorjokken; voorliegen; zwendelen |
betrügen | neppen | afzetten; bedonderen; bezwendelen; frauderen; verneuken; vreemdgaan |
neppen | neppen | afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; foppen; in de maling nemen; omlijnen; te pakken nemen; voor de gek houden |
prellen | neppen | afbakenen; afpalen; afzetten; bedonderen; begrenzen; bezwendelen; omlijnen; verneuken |
übervorteilen | neppen | afbakenen; afpalen; afzetten; bedonderen; begrenzen; bezwendelen; omlijnen; verneuken |