Übersicht
Französisch nach Niederländisch: mehr Daten
-
presser:
- drukken; knellen; haasten; tot spoed aanzetten; spoeden; jachten; aandrukken; vastdrukken; persen; leegknijpen; uitpersen; jagen; zich spoeden; aanpoten; overhaasten; voortmaken; haast maken; ijlen; opjagen; oppersen; aandringen; aanhouden; op iets aandringen; ophitsen; voortjagen; opdrijven; versnellen; bespoedigen; accelereren; verhaasten; omklemmen; klemmen; strak zitten; aansporen; aanzetten; dichtknijpen; comprimeren; samenpersen; samendrukken; uitdrukken; uitknijpen; aanjagen; opjutten; porren; inpersen; reppen; jakkeren; omwoelen; vastknijpen
-
Wiktionary:
- presser → dringen, haasten, jachten, tot haast aanzetten, urgent zijn, drukken, knellen, persen, pressen, aandrukken, aandringen, accelereren, bespoedigen, verhaasten, versnellen, aanduwen, knijpen, leunen
- presser → verhaasten, bespoedigen, aanleunen, leunen, drukken, samenpersen, klemmen, knijpen, persen, beklemmen, benauwen
Französisch
Detailübersetzungen für presser (Französisch) ins Niederländisch
presser:
presser Verb (presse, presses, pressons, pressez, pressent, pressais, pressait, pressions, pressiez, pressaient, pressai, pressas, pressa, pressâmes, pressâtes, pressèrent, presserai, presseras, pressera, presserons, presserez, presseront)
-
presser (appuyer; faire pression; peser; serrer)
-
presser (pousser qn à se dépêcher; précipiter; hâter)
-
presser (serrer; coller; tasser)
-
presser (pressurer)
-
presser (se précipiter; se dépêcher; se presser; traquer; hâter; se hâter)
haasten; jagen; zich spoeden; aanpoten; overhaasten; voortmaken; haast maken; ijlen; spoeden-
zich spoeden Verb
-
presser (se rendre en toute hâte; se rendre en hâte; accourir; se précipiter; courir; filer; galoper; s'élancer)
-
presser
-
presser
-
presser (insister sur qc; imposer; pousser)
-
presser (chasser)
-
presser (accélérer; précipiter; hâter; activer; brusquer)
-
presser (coincer; serrer; saisir; pincer; tordre; comprimer; happer; compresser)
-
presser (serrer; coincer; se saigner aux quatre veines pour; tordre; pincer; rogner; manquer; comprimer; compresser)
-
presser (encourager à; convier; stimuler; exciter; inviter; s'empresser)
-
presser (serrer; pincer)
-
presser (compresser; comprimer; serrer; condenser)
-
presser (exprimer; pincer; éteindre)
-
presser (exhorter; inciter; éperonner; activer; inciter à; animer; exciter; attiser; tisonner)
-
presser (comprimer)
-
presser (se hâter; courir; foncer; se dépêcher; faire de la vitesse; hâter; se presser; s'empresser)
-
presser (bousculer; harceler; talonner)
-
presser (pincer; serrer)
Konjugationen für presser:
Présent
- presse
- presses
- presse
- pressons
- pressez
- pressent
imparfait
- pressais
- pressais
- pressait
- pressions
- pressiez
- pressaient
passé simple
- pressai
- pressas
- pressa
- pressâmes
- pressâtes
- pressèrent
futur simple
- presserai
- presseras
- pressera
- presserons
- presserez
- presseront
subjonctif présent
- que je presse
- que tu presses
- qu'il presse
- que nous pressions
- que vous pressiez
- qu'ils pressent
conditionnel présent
- presserais
- presserais
- presserait
- presserions
- presseriez
- presseraient
passé composé
- ai pressé
- as pressé
- a pressé
- avons pressé
- avez pressé
- ont pressé
divers
- presse!
- pressez!
- pressons!
- pressé
- pressant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles
Übersetzung Matrix für presser:
Synonyms for "presser":
Wiktionary Übersetzungen für presser:
presser
Cross Translation:
verb
presser
-
exercer une pression, serrer plus ou moins fort.
- presser → dringen; haasten; jachten; tot haast aanzetten; urgent zijn; drukken; knellen; persen; pressen; aandrukken; aandringen; accelereren; bespoedigen; verhaasten; versnellen
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• presser | → verhaasten; bespoedigen | ↔ hasten — to make someone/something speed up |
• presser | → aanleunen; leunen | ↔ lean — to press against |
• presser | → drukken | ↔ press — to apply pressure |
• presser | → samenpersen | ↔ squash — to compress |
• presser | → klemmen; knijpen; persen; drukken | ↔ squeeze — to apply pressure to from two or more sides at once |
• presser | → beklemmen; benauwen | ↔ beklemmen — (transitiv), von etwas: jemanden körperlich oder seelisch beengen, bedrücken |