"payer" übersetzt von Französische ins Niederländisch--Interglot

Remove Ads

Übersicht

Französisch nach Niederländisch: mehr Daten

payer:
- betalen; voldoen; dokken; afrekenen; uitbetalen; lonen; honoreren; belonen; bezoldigen; salariëren; verrekenen; afbetalen; vereffenen; bekostigen; boeten; rekening betalen; aanzuiveren; nabetalen; doorbetalen; genoegdoen
Wiktionary:
- payer → betalen, dokken, storten, uitbetalen, uitkeren, voldoen, bekopen, bekostigen, offeren
- payer → voldoen, betalen

Französisch

Detailübersetzungen für payer (Französisch) ins Niederländisch

payer:

payer Verb (paye, payes, payons, payez, payent, payais, payait, payions, payiez, payaient, payai, payas, paya, payâmes, payâtes, payèrent, payerai, payeras, payera, payerons, payerez, payeront)

payer (régler; payer la note; solder; égaliser; s'acquitter de)
betalen; voldoen
- betalen Verb (betaal, betaalt, betaalde, betaalden, betaald)
- voldoen Verb (voldoe, voldoet, voldeed, voldeden, voldaan)
payer (rémunérer; rétribuer)
betalen; dokken; afrekenen
- betalen Verb (betaal, betaalt, betaalde, betaalden, betaald)
- dokken Verb (dok, dokt, dokte, dokten, gedokt)
- afrekenen Verb (reken af, rekent af, rekende af, rekenden af, afgerekend)
payer
uitbetalen
- uitbetalen Verb (betaal uit, betaalt uit, betaalde uit, betaalden uit, uitbetaald)
payer (rémunérer; salarier)
lonen
- lonen Verb (loon, loont, loonde, loonden, geloond)
payer (rétribuer; rémunérer; récompenser; indemniser; salarier)
honoreren; belonen; betalen; bezoldigen; salariëren
- honoreren Verb (honoreer, honoreert, honoreerde, honoreerden, gehonoreerd)
- belonen Verb (beloon, beloont, beloonde, beloonden, beloond)
- betalen Verb (betaal, betaalt, betaalde, betaalden, betaald)
- bezoldigen Verb (bezoldig, bezoldigt, bezoldigde, bezoldigden, bezoldigd)
- salariëren Verb (salariëer, salariëert, salariëerde, salariëerden, gesalariëerd)
payer (acquitter; régler)
verrekenen; afrekenen; afbetalen; vereffenen
- verrekenen Verb (verreken, verrekent, verrekende, verrekenden, verrekend)
- afrekenen Verb (reken af, rekent af, rekende af, rekenden af, afgerekend)
- afbetalen Verb (betaal af, betaalt af, betaalde af, betaalden af, afbetaald)
- vereffenen Verb (vereffen, vereffent, vereffende, vereffenden, vereffend)
payer (supporter les frais de)
bekostigen
- bekostigen Verb (bekostig, bekostigt, bekostigde, bekostigden, bekostigd)
payer (expier; réparer)
boeten
- boeten Verb (boet, boette, boetten, geboet)
payer (acquitter; achever; solder; régler; assimiler; niveler; payer la note; égaliser; s'acquitter de)
voldoen; vereffenen; betalen
- voldoen Verb (voldoe, voldoet, voldeed, voldeden, voldaan)
- vereffenen Verb (vereffen, vereffent, vereffende, vereffenden, vereffend)
- betalen Verb (betaal, betaalt, betaalde, betaalden, betaald)
payer (régler une facture; satisfaire)
voldoen; rekening betalen
- voldoen Verb (voldoe, voldoet, voldeed, voldeden, voldaan)
- rekening betalen Verb
payer (régler; acquitter; solder; s'acquitter de)
aanzuiveren; nabetalen
- aanzuiveren Verb (zuiver aan, zuivert aan, zuiverde aan, zuiverden aan, aangezuiverd)
- nabetalen Verb (betaal na, betaalt na, betaalde na, betaalden na, nabetaald)
payer (continuer à payer)
doorbetalen
- doorbetalen Verb (betaal door, betaalt door, betaalde door, betaalden door, doorbetaald)
payer (dédommager; régler; acquitter; réparer; solder; s'acquitter de)
genoegdoen
- genoegdoen Verb

Konjugationen für payer:

Présent

paye
payes
paye
payons
payez
payent

imparfait

payais
payais
payait
payions
payiez
payaient

passé simple

payai
payas
paya
payâmes
payâtes
payèrent

futur simple

payerai
payeras
payera
payerons
payerez
payeront

subjonctif présent

que je paye
que tu payes
qu'il paye
que nous payions
que vous payiez
qu'ils payent

conditionnel présent

payerais
payerais
payerait
payerions
payeriez
payeraient

passé composé

ai payé
as payé
a payé
avons payé
avez payé
ont payé

divers

paye!
payez!
payons!
payé
payant

1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Übersetzung Matrix für payer:

Noun	Verwandte Übersetzungen	Weitere Übersetzungen
afbetalen		acquittement; payement; remboursement
afrekenen		acquittement
betalen		acquittement; contribution; paiement; remboursement; règlement
boeten		pénitence
dokken		acquittement; contribution; paiement; remboursement; règlement
vereffenen		acquittement
voldoen		acquittement; contribution; paiement; remboursement; règlement
Verb	Verwandte Übersetzungen	Weitere Übersetzungen
aanzuiveren	acquitter; payer; régler; s'acquitter de; solder
afbetalen	acquitter; payer; régler
afrekenen	acquitter; payer; régler; rémunérer; rétribuer
bekostigen	payer; supporter les frais de
belonen	indemniser; payer; récompenser; rémunérer; rétribuer; salarier
betalen	achever; acquitter; assimiler; indemniser; niveler; payer; payer la note; récompenser; régler; rémunérer; rétribuer; s'acquitter de; salarier; solder; égaliser
bezoldigen	indemniser; payer; récompenser; rémunérer; rétribuer; salarier
boeten	expier; payer; réparer
dokken	payer; rémunérer; rétribuer	ancrer
doorbetalen	continuer à payer; payer
genoegdoen	acquitter; dédommager; payer; régler; réparer; s'acquitter de; solder
honoreren	indemniser; payer; récompenser; rémunérer; rétribuer; salarier
lonen	payer; rémunérer; salarier
nabetalen	acquitter; payer; régler; s'acquitter de; solder
rekening betalen	payer; régler une facture; satisfaire
salariëren	indemniser; payer; récompenser; rémunérer; rétribuer; salarier
uitbetalen	payer
vereffenen	achever; acquitter; assimiler; niveler; payer; payer la note; régler; s'acquitter de; solder; égaliser	acquitter; arranger; liquider; porter en compte; régler; solder
verrekenen	acquitter; payer; régler	compenser; décompter; déduire; faire un mauvais calcul; mal calculer; porter en compte; retenir; régler; se tromper; solder
voldoen	achever; acquitter; assimiler; niveler; payer; payer la note; régler; régler une facture; s'acquitter de; satisfaire; solder; égaliser	satisfaire; suffire

Synonyms for "payer":

acheter; acquérir; procurer; négocier; brocanter; chiner; soudoyer; suborner; stipendier; corrompre; appointer; aiguiser; joindre; assumer; assurer; supporter; endosser; garantir; couvrir; expier; réparer; compenser; dédommager; financer; commanditer; spéculer; acquitter; régler; verser; rémunérer; solder; débourser; rétribuer; raquer; récompenser; primer; couronner; décorer; gratifier; réglementer; ajuster; décider; résoudre; rembourser; redonner; rendre; indemniser; restituer; reverser; défrayer; amortir; salarier; écouler; réaliser; sacrifier

Wiktionary Übersetzungen für payer:

payer

verb

Donner de l’argent pour un bien ou un service
- payer → betalen; dokken; storten; uitbetalen; uitkeren; voldoen

payer

verb

iets ~ met een prijs ergens voor betalen
- bekopen → payer
ervoor zorgen dat de kosten betaald worden
- bekostigen → payer
geld (of andere zaken) geven aan iemand om de kosten te voldoen
- betalen → payer
betalen
- offeren → payer

Cross Translation:

From	To	Via
• payer	→ voldoen; betalen	↔ foot — pay
• payer	→ betalen	↔ pay — to give money in exchange for goods or services
• payer	→ betalen	↔ zahlen — Geld für eine Ware oder Leistung geben

Computerübersetzung von Drittern:

übersetze payer von Französische ins Niederländisch

Detailübersetzungen für payer (Französisch) ins Niederländisch

payer:

payer Verb (paye, payes, payons, payez, payent, payais, payait, payions, payiez, payaient, payai, payas, paya, payâmes, payâtes, payèrent, payerai, payeras, payera, payerons, payerez, payeront)

payer (régler; payer la note; solder; égaliser; s'acquitter de)

payer (rémunérer; rétribuer)

payer

payer (rémunérer; salarier)

payer (rétribuer; rémunérer; récompenser; indemniser; salarier)

payer (acquitter; régler)

payer (supporter les frais de)

payer (expier; réparer)

payer (acquitter; achever; solder; régler; assimiler; niveler; payer la note; égaliser; s'acquitter de)

payer (régler une facture; satisfaire)

payer (régler; acquitter; solder; s'acquitter de)

payer (continuer à payer)

payer (dédommager; régler; acquitter; réparer; solder; s'acquitter de)