Spanisch

Detailübersetzungen für triunfar (Spanisch) ins Niederländisch

triunfar:

triunfar Verb

  1. triunfar (vencer; salir victorioso)
    winnen; overwinnen; te boven komen; verslaan
    • winnen Verb (win, wint, won, wonnen, gewonnen)
    • overwinnen Verb (overwin, overwint, overwon, overwonnen, overwonnen)
    • te boven komen Verb (kom te boven, komt te boven, kwam te boven, kwamen te boven, te boven gekomen)
    • verslaan Verb (versla, verslaat, versloeg, versloegen, verslagen)
  2. triunfar (vencer; ganar; salir victorioso; salir triunfante)
    winnen; de overwinning behalen; zegevieren
    • winnen Verb (win, wint, won, wonnen, gewonnen)
    • de overwinning behalen Verb (behaal de overwinning, behaalt de overwinning, behaalde de overwinning, behaalden de overwinning, de overwinning behaald)
    • zegevieren Verb (zegevier, zegeviert, zegevierde, zegevierden, gezegevierd)
  3. triunfar (obtener; ganar; alcanzar)
    verkrijgen; behalen; winnen
    • verkrijgen Verb (verkrijg, verkrijgt, verkreeg, verkregen, verkregen)
    • behalen Verb (behaal, behaalt, behaalde, behaalden, behaald)
    • winnen Verb (win, wint, won, wonnen, gewonnen)
  4. triunfar (exceder; aventajar; sobrepujar; )
    aftroeven; overtroeven
    • aftroeven Verb (troef af, troeft af, troefde af, troefden af, afgetroefd)
    • overtroeven Verb (overtroef, overtroeft, overtroefde, overtroefden, overtroefd)
  5. triunfar
    triomferen; zegepralen
    • triomferen Verb (triomfeer, triomfeert, triomfeerde, triomfeerden, getriomfeerd)
    • zegepralen Verb (zegepraal, zegepraalt, zegepraalde, zegepraalden, gezegepraald)

Konjugationen für triunfar:

presente
  1. triunfo
  2. triunfas
  3. triunfa
  4. triunfamos
  5. triunfáis
  6. triunfan
imperfecto
  1. triunfaba
  2. triunfabas
  3. triunfaba
  4. triunfábamos
  5. triunfabais
  6. triunfaban
indefinido
  1. triunfé
  2. triunfaste
  3. triunfó
  4. triunfamos
  5. triunfasteis
  6. triunfaron
fut. de ind.
  1. triunfaré
  2. triunfarás
  3. triunfará
  4. triunfaremos
  5. triunfaréis
  6. triunfarán
condic.
  1. triunfaría
  2. triunfarías
  3. triunfaría
  4. triunfaríamos
  5. triunfaríais
  6. triunfarían
pres. de subj.
  1. que triunfe
  2. que triunfes
  3. que triunfe
  4. que triunfemos
  5. que triunféis
  6. que triunfen
imp. de subj.
  1. que triunfara
  2. que triunfaras
  3. que triunfara
  4. que triunfáramos
  5. que triunfarais
  6. que triunfaran
miscelánea
  1. ¡triunfa!
  2. ¡triunfad!
  3. ¡no triunfes!
  4. ¡no triunféis!
  5. triunfado
  6. triunfando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Übersetzung Matrix für triunfar:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
aftroeven contrafallar; marcar un tanto a costa de una persona; matar con triunfo
behalen conseguir
overtroeven contrafallar; marcar un tanto a costa de una persona; matar con triunfo
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
aftroeven aventajar; eclipsar; exceder; sobrepasar; sobreponerse a; sobrepujar; triunfar
behalen alcanzar; ganar; obtener; triunfar
de overwinning behalen ganar; salir triunfante; salir victorioso; triunfar; vencer
overtroeven aventajar; eclipsar; exceder; sobrepasar; sobreponerse a; sobrepujar; triunfar
overwinnen salir victorioso; triunfar; vencer
te boven komen salir victorioso; triunfar; vencer
triomferen triunfar
verkrijgen alcanzar; ganar; obtener; triunfar adquirir; adueñarse de; apoderarse de; aprobar; apropiarse; buscar; captar; cobrar; comprar; conseguir; ganar; mercar; obtener; recibir
verslaan salir victorioso; triunfar; vencer
winnen alcanzar; ganar; obtener; salir triunfante; salir victorioso; triunfar; vencer
zegepralen triunfar
zegevieren ganar; salir triunfante; salir victorioso; triunfar; vencer

Synonyms for "triunfar":


Wiktionary Übersetzungen für triunfar:

triunfar
verb
  1. de overwinning behalen

Cross Translation:
FromToVia
triunfar bereiken; gemaakt arrive — to obtain a level of success or fame
triunfar triomferen triumph — to prevail over rivals
triunfar jubelen; juichen jubelnlautstark Freude ausdrücken
triunfar trots zijn; zich verhovaardigen triompher — (term, Antiquité romaine) Faire une entrée pompeux et solennelle dans Rome après quelque insigne victoire.

Verwandte Übersetzungen für triunfar