Übersicht
Spanisch nach Niederländisch: mehr Daten
-
apretar:
- drukken; knellen; aandrukken; vastdrukken; samenballen; afknijpen; afklemmen; afknellen; bedenken; verzinnen; uitdenken; verdichten; fantaseren; voorwenden; comprimeren; samenpersen; samendrukken; indrukken; induwen; strak zitten; persen; schroeven; proppen; ineen duwen; omspannen; overspannen; met gespannen voorwerp omsluiten; nijpen; vastknijpen
- vastschroeven; aanschroeven
-
Wiktionary:
- apretar → aandraaien, aandringen, aandrukken, aanduwen, knellen, knijpen
- apretar → aantrekken, klemmen, knijpen, persen, drukken, nijpen, tokkelen, dringen, haasten, jachten, tot haast aanzetten, urgent zijn, knellen, pressen, aandrukken, aandringen, accelereren, bespoedigen, verhaasten, versnellen, nauwer aanhalen, opwinden, spannen, strekken, uitrekken, bijschuiven, insluiten, opsluiten, wegbergen, wegsluiten, bergen, opbergen, aaneensluiten, binden, verdichten
Spanisch
Detailübersetzungen für apretar (Spanisch) ins Niederländisch
apretar:
-
apretar
-
apretar
-
apretar
-
apretar
-
apretar (idear; imaginar; inventar; pensar; fantasear; planear; estrujar; concentrarse; divagar; comprimir; compendiar; condensarse)
-
apretar (comprimir; concentrarse; prensar; estrujar)
-
apretar (hundir; empujar; oprimir; abollar)
-
apretar (quedar ceñido)
-
apretar (presionar; oprimir; prensar; pesar sobre)
-
apretar (atornillar; enroscar)
-
apretar (estreñir; ceñir)
-
apretar (apretujar)
-
apretar (ceñir)
-
apretar (sacar; arrancar; pellizcar; picotear; acuciar; carecer de; matarse trabajando; tener en falta de; echar en falta de; tener escasez de)
-
apretar (pellizcar; acuciar; dar un pellizco)
Konjugationen für apretar:
presente
- aprieto
- aprietas
- aprieta
- apretamos
- apretáis
- aprietan
imperfecto
- apretaba
- apretabas
- apretaba
- apretábamos
- apretabais
- apretaban
indefinido
- apreté
- apretaste
- apretó
- apretamos
- apretasteis
- apretaron
fut. de ind.
- apretaré
- apretarás
- apretará
- apretaremos
- apretaréis
- apretarán
condic.
- apretaría
- apretarías
- apretaría
- apretaríamos
- apretaríais
- apretarían
pres. de subj.
- que apriete
- que aprietes
- que apriete
- que apretemos
- que apretéis
- que aprieten
imp. de subj.
- que apretara
- que apretaras
- que apretara
- que apretáramos
- que apretarais
- que apretaran
miscelánea
- ¡aprieta!
- ¡apretad!
- ¡no aprietes!
- ¡no apretéis!
- apretado
- apretando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
-
el apretar (atornillar)
Übersetzung Matrix für apretar:
Synonyms for "apretar":
Wiktionary Übersetzungen für apretar:
apretar
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• apretar | → aantrekken | ↔ anziehen — den Zug erhöhen, etwas straff machen |
• apretar | → klemmen; knijpen; persen; drukken | ↔ squeeze — to apply pressure to from two or more sides at once |
• apretar | → klemmen; nijpen; knijpen; tokkelen | ↔ pincer — serrer fortement avec une pince, avec des tenailles ou autres instruments semblables. |
• apretar | → dringen; haasten; jachten; tot haast aanzetten; urgent zijn; drukken; knellen; persen; pressen; aandrukken; aandringen; accelereren; bespoedigen; verhaasten; versnellen | ↔ presser — exercer une pression, serrer plus ou moins fort. |
• apretar | → nauwer aanhalen; opwinden; spannen; strekken; uitrekken; dringen; drukken; knellen; persen; pressen; aandrukken; bijschuiven; insluiten; opsluiten; wegbergen; wegsluiten; bergen; opbergen; aaneensluiten; binden; verdichten | ↔ serrer — Renfermer, ranger, mettre en lieu sûr, à l’abri. (Sens général). |