"offices" übersetzt von Englische ins Niederländisch--Interglot

Übersicht

Englisch nach Niederländisch: mehr Daten

offices:
- kantoren; bureaus; secretariaten
office:
- kantoor; kantoorgebouw; organisatie; instelling; instantie; lichaam; ministerie; departement
Wiktionary:
- office → dienst, invloed, overheidsdienst, bureau, kantoor, betrekking, buro
- office → bureau, kantoor, advocatenkantoor, bureel, privaat, toilet, gemak, plee, kleinste kamertje, ambt, baan, betrekking, werkkring, plaats, post, wachtpost, werkgelegenheid, functie, loket, balie, dienst, magazijn, provisiekamer, provisiekast, voorraadkamer, eetservies, servies, afdeling, geleding, sectie

Englisch

Detailübersetzungen für offices (Englisch) ins Niederländisch

the offices (agencies)
de kantoren; de bureaus
- kantoren [de ~] Nomen, Plural
- bureaus [de ~] Nomen, Plural
the offices (secretariats)
de secretariaten
- secretariaten [de ~] Nomen, Plural

Noun	Verwandte Übersetzungen	Weitere Übersetzungen
bureaus	agencies; offices	bureaus; businesses; companies; desks; enterprises; firms; institutes; institutions; services; worktables; writing-tables
kantoren	agencies; offices
secretariaten	offices; secretariats

the office (office block)
het kantoor; het kantoorgebouw
- kantoor [het ~] Nomen
- kantoorgebouw [het ~] Nomen
the office (organization; bureau; organisation)
de organisatie; de instelling; de instantie; het lichaam
- organisatie [de ~ (v)] Nomen
- instelling [de ~ (v)] Nomen
- instantie [de ~ (v)] Nomen
- lichaam [het ~] Nomen
the office (ministry; department)
het ministerie; de departement
- ministerie [het ~] Nomen
- departement [de ~] Nomen

Noun	Verwandte Übersetzungen	Weitere Übersetzungen
departement	department; ministry; office	branch; brigade; department; department (France); detachment; district of a judge; division; judical district; jurisdiction; province; section; ward
instantie	bureau; office; organisation; organization	authority; ruler
instelling	bureau; office; organisation; organization	adjustment; establishment; foundation; founding; getting sharp; installation; mental state; mentality; setting; state of mind; tuning
kantoor	office; office block
kantoorgebouw	office; office block
lichaam	bureau; office; organisation; organization	anatomy; body; corpus; human body
ministerie	department; ministry; office	ministry
organisatie	bureau; office; organisation; organization	association; building; circle; club; construction; corporation; craft; craft guild; craft union; guild; organization; professional organisation; professional organization; society; union
-	agency; authority; berth; billet; bureau; business office; federal agency; function; government agency; office staff; part; place; position; post; power; role; situation; spot
Other	Verwandte Übersetzungen	Weitere Übersetzungen
-	secretariat; secretary's office

office

noun

office

noun

een bezigheid waaruit men inkomsten haalt
- betrekking → position; office
een (politie)kantoor
- bureau → office
een kantoor
- buro → office
een instelling waar allerlei administratieve handelingen worden uitgevoerd
- kantoor → office

Cross Translation:

From	To	Via
• office	→ bureau; kantoor	↔ Büro — Dienststelle oder Geschäftsräumlichkeit, in der verschiedene schriftliche oder verwaltungstechnische Arbeiten erledigt werden
• office	→ advocatenkantoor; bureau; bureel; kantoor	↔ bureau — (vieilli) désuet\|fr étoffe de bure.
• office	→ advocatenkantoor; privaat; toilet; gemak; plee; kleinste kamertje	↔ cabinet — Petite pièce retirée.
• office	→ ambt; baan; betrekking; werkkring; plaats; post; wachtpost; werkgelegenheid	↔ emploi — usage qu’on fait de quelque chose.
• office	→ ambt; baan; betrekking; werkkring; plaats; functie	↔ fonction — Activité qui tend à un but précis
• office	→ loket; balie	↔ guichet — Ouverture pratiquée dans un mur ou aménagée dans une cloison à claire-voie par laquelle on communique avec les employés d’une administration publique ou privée.
• office	→ dienst; magazijn; provisiekamer; provisiekast; voorraadkamer; ambt; baan; betrekking; werkkring; plaats	↔ office — Fonction, emploi
• office	→ dienst; eetservies; servies; afdeling; geleding; sectie; ambt; baan; betrekking; werkkring; plaats	↔ service — état, fonctions, devoirs de quelqu’un qui servir une personne ou une collectivité.