Übersicht
Englisch nach Niederländisch: mehr Daten
-
lead:
- leiden; begeleiden; voeren; meevoeren; besturen; aanvoeren; voorzitten; leiding geven; managen; in goede banen leiden; loden; van loodglazuur voorzien
- lood; naaiplombe; plombe; voorsprong; aanwijzing; tip; vingerwijzing; vingerwenk; wenk; elektrische geleiding; geleiding; voorgaan; leiding; aanvoeren; aanvoering; aanknopingspunt; spoor; potentiële klant; sales lead
-
Wiktionary:
- lead → leidraad, lijn, aanwijzing, vaargeul, lood, lengte, uitkomst, leiding, voorsprong, begeleiding, stift, interlinie, dieplood, blij, aanknopingspunt
- lead → voorlopen, vooroplopen, aanvoeren, begeleiden, meevoeren, leiden, uitkomen, verloden, interliniëren, loden
- lead → lood, leiding, leiden, runnen, plomberen, resulteren, uitkomen, volgen, voortkomen, voortspruiten, voortvloeien, belenden, grenzen aan, besturen, brengen, geleiden, voeren, uitgaan, uitlopen, uitstappen, uitstijgen, uittreden, bereiken, behalen, inhalen, reiken tot, leiden tot, uitdraaien op, uitlopen op, afhalen, meebrengen, meenemen, vergaderen, medenemen, medebrengen, aandragen, bezorgen, aanbrengen, voorleiden, sturen, de weg wijzen, rondleiden, voorafgaan, voorgaan, voorlopen, vooropgaan, voor zijn, stemmen, regelen, reglementeren, reguleren, vereffenen, inrichten, ruimen, opruimen, schikken, terechtbrengen
-
User Contributed Translations for lead:
- voortouw
Englisch
Detailübersetzungen für lead (Englisch) ins Niederländisch
lead:
-
to lead (point the direction; guide; direct)
-
to lead (command; preside; direct)
-
to lead (point the direction; guide)
in goede banen leiden-
in goede banen leiden Verb (leid in goede banen, leidt in goede banen, leidde in goede banen, leidden in goede banen, in goede banen geleden)
-
-
to lead (glaze with lead)
Konjugationen für lead:
present
- lead
- lead
- leads
- lead
- lead
- lead
simple past
- led
- led
- led
- led
- led
- led
present perfect
- have led
- have led
- has led
- have led
- have led
- have led
past continuous
- was leading
- were leading
- was leading
- were leading
- were leading
- were leading
future
- shall lead
- will lead
- will lead
- shall lead
- will lead
- will lead
continuous present
- am leading
- are leading
- is leading
- are leading
- are leading
- are leading
subjunctive
- be led
- be led
- be led
- be led
- be led
- be led
diverse
- lead!
- let's lead!
- led
- leading
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
-
the lead (heavy metal)
-
the lead (heavy metal)
-
the lead
de voorsprong -
the lead (tip; hint; pointer; tip-off; cue; clue)
-
the lead (cable; wire; ripcord)
-
the lead (front position; leading; taking the lead; command)
-
the lead (starting point; indication; pointer; suggestion)
-
the lead (clue; tip; hint)
-
the lead (customer lead; sales lead)
– A potential customer who must be contacted by a salesperson and either qualified or disqualified as a sales opportunity. Leads will be converted into accounts, contacts, or opportunities if they are qualified. Otherwise they are deleted or archived. 1
Übersetzung Matrix für lead:
Verwandte Wörter für "lead":
Synonyms for "lead":
Antonyme für "lead":
Verwandte Definitionen für "lead":
Wiktionary Übersetzungen für lead:
lead
Cross Translation:
noun
lead
-
information obtained by a news reporter
- lead → leidraad
-
leash
- lead → lijn
-
information obtained by a detective or police officer
- lead → aanwijzing
-
channel of open water in an ice field
- lead → vaargeul
-
mining: lode
- lead → lood
-
nautical: course of a rope from end to end
- lead → lengte
-
in cards and dominoes
- lead → uitkomst
-
precedence; advance position
- lead → leiding; voorsprong
-
act of leading or conducting
- lead → begeleiding; leiding
-
refill for writing tool
- lead → stift
-
separator line in print
- lead → interlinie
-
plummet to measure depth of water
- lead → dieplood
-
chemical element
-
intransitive: be more advanced
- lead → voorlopen
-
intransitive: have the highest interim score in a game
- lead → vooroplopen; aanvoeren
-
intransitive: be ahead of others
- lead → aanvoeren; vooroplopen
-
intransitive: to guide or conduct
- lead → begeleiden; meevoeren; leiden
-
begin a game of cards or dominoes
- lead → uitkomen
-
guide or conduct oneself
- lead → leiden
-
draw or direct by influence
- lead → leiden
-
conduct or direct with authority
- lead → leiden
-
go or be in advance of; precede
- lead → leiden
-
guide or conduct in a certain course
- lead → leiden
-
to cover, fill, or affect with lead
- lead → verloden
-
printing: place leads between the lines of
- lead → interliniëren
-
guide or conduct with the hand, or by means of some physical contact connection
- lead → leiden
noun
-
feit of gegeven op basis waarvan wordt voortgebouwd, verder geredeneerd enz.
-
een scheikundig element met symbool Pb en atoomnummer 82
Cross Translation: