Übersicht
Englisch nach Niederländisch: mehr Daten
- last:
-
Wiktionary:
- last → leest, last
- last → volhouden, duren
- last → laatst, afgelopen, vorig
- last → vorig, duren, doorgaan, verder gaan met, vervolgen, voortgaan, voortzetten, aanhouden, beklijven, standhouden, voortduren, blijven, laatst, laatste, verdord, verlept, afgelopen, laatstleden, verleden, verschenen, vervlogen, voorbij
-
User Contributed Translations for last:
- als laatste, als laatst
Englisch
Detailübersetzungen für last (Englisch) ins Niederländisch
last:
-
last (of this month)
jongstleden-
jongstleden Adjektiv
-
-
last (previous; preceding)
-
last (hindmost; final; closing)
-
last (last mentioned; last named)
laatstgenoemd-
laatstgenoemd Adjektiv
-
-
last
Konjugationen für last:
present
- last
- last
- lasts
- last
- last
- last
simple past
- lasted
- lasted
- lasted
- lasted
- lasted
- lasted
present perfect
- have lasted
- have lasted
- has lasted
- have lasted
- have lasted
- have lasted
past continuous
- was lasting
- were lasting
- was lasting
- were lasting
- were lasting
- were lasting
future
- shall last
- will last
- will last
- shall last
- will last
- will last
continuous present
- am lasting
- are lasting
- is lasting
- are lasting
- are lasting
- are lasting
subjunctive
- be lasted
- be lasted
- be lasted
- be lasted
- be lasted
- be lasted
diverse
- last!
- let's last!
- lasted
- lasting
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Übersetzung Matrix für last:
Verwandte Wörter für "last":
Synonyms for "last":
Antonyme für "last":
Verwandte Definitionen für "last":
Wiktionary Übersetzungen für last:
last
Cross Translation:
noun
verb
adjective
last
verb
adjective
noun
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• last | → duren | ↔ dauern — (intransitiv) über bestimmten Zeitraum erstrecken, für eine bestimmt Zeitspanne anhalten, währen |
• last | → doorgaan; verder gaan met; vervolgen; voortgaan; voortzetten; aanhouden; beklijven; duren; standhouden; voortduren; blijven | ↔ continuer — poursuivre ce qui commencer. |
• last | → laatst; laatste | ↔ dernier — Dans un ensemble trié, l’élément qui arrive après tous les autres. |
• last | → verdord; verlept; afgelopen; laatstleden; verleden; verschenen; vervlogen; voorbij | ↔ passé — Qui est périmé. |